Voor meer informatie of een kantoor in uw regio

Neem contact op

Kennisbank

In deze kennisbank vindt u naast veelgestelde vragen over uiteenlopende pensioenonderwerpen ook een ABC met pensioentermen.

Pensioen Kennisbank


 

Directeur Grootaandeelhouder

De Directeur-GrootAandeelhouder (DGA) is eigenaar én werknemer tegelijk. Daarom een aparte rubriek voor de DGA waar u alles vindt over de mogelijkheden om pensioenvoorzieningen te realiseren.

Wie is de DGA?

De afkorting DGA staat voor directeur-grootaandeelhouder. Het begrip directeur-grootaandeelhouder kent meerdere betekenissen. De DGA is zowel werkgever als ‘werknemer’. Hij werkt in loondienst van de rechtspersoon, meestal een besloten vennootschap (B.V.), waarvan hij tevens aandeelhouder is.

DGA en werknemersverzekeringen

Een directeur-grootaandeelhouder is weliswaar als werknemer in dienst van zijn eigen B.V., maar hij is in beginsel niet, zoals een gewone werknemer, verzekerd voor de werknemersverzekeringen, zodat bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid geen recht bestaat op een sociale zekerheidsuitkering (ZW, WIA of WW). Hij zal zich hiervoor dus moeten verzekeren. Alleen als de directeur-grootaandeelhouder geen echte zeggenschap in de B.V. heeft, bestaat wel recht op een uitkering. Wanneer dit het geval is, is wettelijk vastgelegd in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.

Oudedagsvoorziening en DGA

Iedereen die in Nederland woont heeft bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht op een AOW-uitkering (zie hiervoor de rubriek AOW). Daarnaast kan men natuurlijk op verschillende manieren sparen voor later. Via de bank, door een levensverzekering af te sluiten of door een pensioenregeling te treffen.

Nabestaandenvoorziening en DGA

Iedereen die in Nederland woont is verzekerd voor de ANW en heeft onder bepaalde voorwaarden recht op een ANW-uitkering bij overlijden van zijn echtgeno(o)t(e) of samenlevingspartner (zie rubriek ANW). Daarnaast kan men natuurlijk sparen om de partner verzorgd achter te laten. Het probleem hierbij is echter dat men van te voren niet weet wanneer dit overlijden plaatsvindt. Een levensverzekering, een nabestaandenlijfrente of een nabestaandenpensioen kan dan uitkomst brengen.

DGA en pensioen

Een DGA kan zijn eigen beloningsbeleid bepalen. Dat wil zeggen, hij kan tot op zekere hoogte zijn eigen salaris bepalen en zijn eigen pensioenregeling treffen. De DGA kan zichzelf de meest optimale pensioenregeling toezeggen, maar dat is meteen ook de meest kostbare. De staat helpt echter een handje. De kosten voor het pensioen zijn namelijk aftrekbaar van de winst van de onderneming, zodat er minder vennootschapsbelasting betaald hoeft te worden. In de pensioenregeling kan een eigen bijdrage worden opgenomen. Ook deze is fiscaal aftrekbaar.

De meest optimale pensioentoezegging

Veel DGA’s zeggen zichzelf een eindloonregeling toe. Bij deze pensioenregeling wordt steeds uitgegaan van het laatst verdiende salaris. Aangezien dit salaris meestal het tot dat moment hoogst genoten salaris is, levert dit het hoogste pensioenresultaat op. Immers, ongeacht de in verstreken diensttijd verdiende lagere salarissen wordt het pensioen steeds over het laatst verdiende hoogste salaris. Elk dienstjaar wordt maximaal 1,657% van de pensioengrondslag (zie hierna) aan ouderdomspensioen opgebouwd. Op de pensioen(richt)leeftijd wordt de balans opgemaakt en wordt het ouderdomspensioen uitgekeerd. Voor het partnerpensioen dat wordt uitgekeerd bij overlijden van de DGA geldt een opbouwpercentage van maximaal 1,16% per dienstjaar over dezelfde pensioengrondslag.

Pensioen(richt)leeftijd

De pensioen(richt)leeftijd is op dit moment 67 jaar. Wil men eerdere met pensioen dan zal dit een lager ouderdomspensioen tot gevolg hebben. Enerzijds omdat er minder opbouwjaren zijn en anderzijds omdat het ouderdomspensioen langer moet worden uitgekeerd. Omgekeerd zal bij het uitstellen van het pensioen tot na de pensioen(richt)leeftijd het ouderdomspensioen stijgen. Enerzijds doordat verdere opbouw mogelijk is en anderzijds omdat de uitkeringsperiode korter wordt. Uitstel van pensioen is alleen mogelijk als wordt doorgewerkt en het ouderdomspensioen samen met de AOW niet boven 100% van het salaris uit stijgt. Uiterlijk op de 70-jarige leeftijd moet het ouderdomspensioen ingaan.

Pensioenopbouw over de Pensioengrondslag

Aangezien de staat al voorziet in een AOW-uitkering vindt de pensioenopbouw niet plaats over het salaris, maar over het salaris verminderd met de AOW-franchise. Het maximaal in aanmerking te nemen salaris bedraagt € 103.317,-.

Zelfstandig ondernemer

Een Zelfstandig Ondernemer wordt ook wel vaak ZZP-er genoemd. Dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Als u zelfstandig vanuit een BV werkt bent u misschien wel een ZZP-er, maar juridisch gezien toch een Directeur-GrootAandeelhouder (DGA), omdat u een arbeidsovereenkomst met de BV hebt. Deze rubriek ziet dus op ondernemers die vanuit een Inkomsten Belasting-onderneming (IB-onderneming) werken. Dat kan een eenmanszaak zijn, maar ook een maatschap, een Vennootschap Onder Firma (VOF) of een Commanditaire Vennootschap (CV). Zelfstandig Ondernemers kunnen via een lijfrente hun pensioen opbouwen (zie rubriek Lijfrente) of aanvullend via de Oudedagsreserve of via de Stakingswinst-lijfrente.

Wie is de zelfstandig ondernemer?

Een zelfstandig ondernemer, hieronder vallen ook zzp-ers, is eigenaar van een eenmanszaak, vennoot in een vennootschap onder firma (VOF) of maat in een maatschap en geniet geen loon, maar winst uit de onderneming. De zelfstandig ondernemer is met zijn gehele privévermogen aansprakelijk voor verplichtingen van de onderneming. Ook degenen die het vrije beroep uitoefenen, zoals medisch specialisten, fysiotherapeuten of apothekers, worden als zelfstandige ondernemer beschouwd.

Zelfstandig ondernemer en de werknemersverzekeringen

Een zelfstandig ondernemer werkt niet als werknemer in dienstbetrekking en is dus ook niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid bestaat dus geen recht op een sociale zekerheidsuitkering (ZW, WIA, WW). Hiervoor zal men zich dus moeten verzekeren.

Oudedagsvoorziening en de zelfstandig ondernemer

Iedereen die in Nederland woont heeft bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht op een AOW-uitkering (zie hiervoor de rubriek AOW). Daarnaast kan men natuurlijk op verschillende manieren sparen voor later. Via de bank, door een levensverzekering af te sluiten of door een pensioenregeling te treffen.

Nabestaandenvoorziening en de zelfstandig ondernemer

Iedereen die in Nederland woont is verzekerd voor de ANW en heeft onder bepaalde voorwaarden recht op een ANW-uitkering bij overlijden van zijn echtgeno(o)t(e) of samenlevingspartner (zie rubriek ANW). Daarnaast kan men natuurlijk sparen om de partner verzorgd achter te laten. Het probleem hierbij is echter dat men van te voren niet weet wanneer dit overlijden plaatsvindt. Een levensverzekering, een nabestaandenlijfrente of een nabestaandenpensioen kan dan uitkomst brengen.

Pensioen of lijfrente?

De zelfstandig ondernemer werkt niet in loondienst, zodat hij in beginsel geen pensioen heeft. Voor het vormen van een oudedags- en of nabestaandenvoorziening is de zelfstandig ondernemer voor een groot gedeelte op zichzelf aangewezen. Het lijfrente-regime biedt hiertoe uitkomst (zie rubriek lijfrente). Vanwege zijn speciale positie heeft de wetgever naast de bestaande aftrekmogelijkheden die voor iedereen gelden, een aantal specifieke fiscale faciliteiten gecreëerd om de opbouw van deze voorzieningen te vergemakkelijken. Het betreft hier de oudedagsreserve en de specifieke faciliteiten bij het staken van de onderneming (zie rubriek oudedagsreserve). Overigens kan de zelfstandig ondernemer ook een pensioenregeling hebben. Dat is het geval als hij onder een verplichtgestelde pensioenregeling valt.

Stakingswinst en stakingswinstlijfrente

Bij het beëindigen van het ondernemerschap door liquidatie, verkoop, overdracht van de onderneming, bij samenwerking met een ander bedrijf, bij overlijden of bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid ontstaat stakingswinst. Hierover moet in één keer fiscaal worden afgerekend te worden in box 1 met uitzonderding van een bedrag van € 3.630,- aan stakingsaftrek. Ook hier kan belastingheffing over de stakingswinst tot op zekere hoogte worden uitgesteld door de stakingswinst aan te wenden voor een stakingslijfrente.

Wat is de oudedagsreserve?

De oudedagsreserve (OR) is een manier om belastingheffing over de winst uit te stellen. Doelstelling van de OR is een deel van de winst buiten de belastingheffing te houden en daar te zijner tijd een lijfrente voor aan te kopen. In de tussentijd kan de belastingbesparing worden gebruikt voor de bedrijfsvoering. Bij het beëindigen van het ondernemerschap moet over de OR fiscaal worden afgerekend of worden omgezet in een lijfrente. In het laatste geval moet over de lijfrentetermijnen belasting worden betaald in box 1.

Voorwaarden voor de opbouw van de oudedagsreserve

Zelfstandig ondernemers die aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van de onderneming, de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt hebben, voldoen aan het urencriterium en de gebruikelijkheidstoets kunnen en OR opbouwen.

Urencriterium

De zelfstandig ondernemer moet ten minste 1.225 uur per jaar in zijn onderneming werkzaam zijn en de werkzame uren in de onderneming dienen meer dan 50% van de totale arbeidsduur (incl. werkzaamheden in loondienst of als freelancer) te bedragen. Deze tweede eis geldt niet voor startende ondernemers. Een startende ondernemer is de ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was.

Gebruikelijkheidstoets

Voor het urencriterium tellen niet alle werkzaamheden mee, teneinde te voorkomen dat allerlei samenwerkingsverbanden tussen de ondernemer en zijn partner louter en alleen worden aangegaan, zodat beiden van de OR gebruik kunnen maken. Met name werkzaamheden die hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, worden als niet gebruikelijk gezien, zoals administratieve werkzaamheden die door de echtgeno(o)t(e) of partner van de ondernemer ten behoeve van de onderneming worden verzorgd. Deze werkzaamheden tellen dus niet mee voor het urencriterium.

Toevoeging aan de OR

De zelfstandig ondernemer kan jaarlijks 9,8% van de winst (voor aftrek van pensioenpremies) toevoegen aan de oudedagsreserve. Voorwaarde is wel dat dat de toevoeging niet meer bedraagt dan € 8.946,-- (2016). Dit bedrag moet worden verminderd met de ten laste van de winst gebrachte premies of andere bijdragen uit hoofde van een pensioenregeling. Bovendien mag de toevoeging er niet toe leiden dat de OR hoger is dan het ondernemingsvermogen.

Voorbeeld

Ondernemingsvermogen per 31-12-2016:105.000,-- 
Waarvan oudedagsreserve (per 01-01-2016):102.000,-- 
Jaarwinst:80.000,-- 
Toevoeging aan de oudedagsreserve 9,8% x € 80.000,--:7.840,-- (max)

De toevoeging mag echter het ondernemingsvermogen niet overtreffen, zodat de maximale toevoeging € 3.000,-- bedraagt.

Belastinguitstel geen belastingafstel

Alhoewel de oudedagsreserve voorziet in belastinguitstel, mag dit nooit leiden tot belastingafstel. Op enig moment, uiterlijk bij het staken van de onderneming, zal de oudedagsreserve dan ook dienen af te nemen (en te worden belast) en dient een aanwending voor de oudedagsreserve te worden gezocht. Wanneer moet de OR worden afgewikkeld? Er zijn verschillende mogelijkheden om de OR af te wikkelen. Op verzoek van de ondernemer, bij overlijden van de ondernemer, bij beëindiging van het ondernemerschap (liquidatie of overdracht van de onderneming), bij emigratie van de ondernemer. Wordt de OR afgewikkeld zonder hiervoor een lijfrente te bedingen, valt de hele OR vrij in de winst en moet hierover worden afgerekend in box 1.

OR en lijfrente

De zelfstandig ondernemer kan de OR op verzoek ook gebruiken om een lijfrente te bedingen. In dat geval neemt de OR af en is de afneming belast in box 1. Daar staat tegenover dat hetzelfde bedrag aftrekbaar is als lijfrentepremie, althans als deze lijfrente voldoet aan de wettelijke eisen. (zie rubriek lijfrente). De zelfstandig ondernemer is vrij om te kiezen wanneer hij de OR omzet in een lijfrente. Bij beëindiging van zijn ondernemerschap, maar hij kan ook jaarlijks de toevoeging aan de oudedagsreserve direct aanwenden voor een lijfrente. De oudedagsreserve zal dan steeds 0 bedragen.

Bancaire of verzekerde lijfrente

Er zijn verschillende mogelijkheden om de lijfrente in verband met OR en de stakingswinstlijfrente onder te brengen. Bij een bank, bij een verzekeringsmaatschappij of bij de eigen B.V. als onderneming wordt ingebracht in een B.V.

Werknemer

In de rubriek Werknemer maken we graag onderscheid in de formele juridische kant van pensioen (civiel) en de fiscale kant, dus in hoeverre pensioenpremies invloed hebben op uw bruto en netto inkomen. Verder vindt u hier informatie over pensioen & arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld bij fusies en overnames. Maar ook aspecten zoals deeltijdpensioen en langer werken komen aan bod.

Pensioenplicht?

Werknemers werken in loondienst en hebben daarom recht op een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen bij inkomensverlies in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Ook bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (ouderdom) en bij overlijden (ANW) voorziet de staat in een uitkering. Daarnaast kan de werkgever zijn werknemers in aanvulling op deze uitkeringen een pensioen toezeggen als onderdeel van het arbeidsvoorwaardenpakket. Daarom wordt veelal gesproken van aanvullende pensioenen Verplicht is dit in beginsel niet. Toch is de werkgever niet helemaal vrij in zijn keuze om al dan niet een pensioen toe te zeggen. Ons land kent immers verschillende verplichtgestelde pensioenregelingen.

Spelregels

Besluit een werkgever aan zijn werknemers een pensioentoezegging te doen dan moet hij dit vastkeggen in een zogenaamde pensioenovereenkomst. Het pensioen moet buiten de onderneming worden veiliggesteld bij een verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds. Bovendien is de opbouw en de hoogte van het pensioen aan fiscale wet- en regelgeving gebonden.

Pensioenvormen
Een pensioenregeling kan uit verschillende pensioenvormen bestaan. De volgende pensioenvormen kunnen worden onderscheiden:
  • Ouderdomspensioen
  • Partnerpensioen
  • Wezenpensioen
  • ANW-hiaat of nabestaandenoverbruggingspensioen
  • Arbeidsongeschiktheidspensioen.
Pensioenopbouwsystemen
De werkgever heeft de keuze uit een drietal pensioenopbouwsystemen:
  • het eindloonsysteem
  • het middelloonsysteem
  • het beschikbare premiesysteem
Pensioenopbouw over de pensioengrondslag

Welk systeem men ook kiest, de pensioenopbouw vindt altijd plaats over de pensioengrondslag. De pensioengrondslag is het salaris verminderd met de zogenaamde AOW-franchise. De AOW-franchise bedraagt minimaal 100/75 x de AOW-uitkering voor een gehuwde zonder partnertoeslag (€ 13.123). Met andere woorden, over het salaris boven de AOW-franchise wordt pensioen opgebouwd. De staat voorziet immers al in een AOW-uitkering voor de oudedag. Ook het maximale pensioengevend loon wordt beperkt tot € 103.317,- (2017).

Diensttijd en pensioen(richt)leeftijd

Pensioenopbouw vindt plaats gedurende de diensttijd. Dat is de periode vanaf de aanvang van de dienstbetrekking tot de pensioen(richt)leeftijd. De pensioenrichtleeftijd is de 65-jarige leeftijd.

Eindloonsysteem

Bij een eindloonstelsel wordt een pensioen opgebouwd dat is gebaseerd op het laatstverdiende salaris en het aantal dienstjaren dat is gemaakt. Voor het ouderdomspensioen geldt een opbouwpercentage van maximaal 1,657% per dienstjaar en voor het partnerpensioen 1,16% per dienstjaar. Het pensioenresultaat is dan de uitkomst van de volgende berekening: dienstjaren x opbouwpercentage x pensioengrondslag. Bij een eindloonregeling is een afwijkende franchise van toepassing.

In onderstaande figuur wordt de pensioenopbouw grafisch weergegeven.

eindloonsysteem

Het totaal te behalen ouderdomspensioen bedraagt 35 x 1,657% x € 47.500 = € 27.547. Elke stijging van de pensioengrondslag werkt terug over de verstreken diensttijd (backservice)

Middelloonsysteem

In een middelloonsysteem bouwt de werknemer jaarlijks pensioen op over de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Het maximale opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bedraagt 1,875% per dienstjaar en voor het partnerpensioen 1,31% per dienstjaar. Het pensioenresultaat is dus gelijk aan het opbouwpercentage x diensttijd x de gewogen gemiddelde pensioengrondslag. In feite vindt de pensioenopbouw dus plaats over het gewogen gemiddelde salaris. 

Voorbeeld 
Pensioengrondslag 

Vanaf leeftijd 30

€ 30.000,--

Vanaf leeftijd 35

€ 32.500,--

Vanaf leeftijd 40

€ 35.000,--

Vanaf leeftijd 45

€ 37.500,--

Vanaf leeftijd 50

€ 40.000,--

Vanaf leeftijd 55

€ 42.500,--

Vanaf leeftijd 60

€ 45.000,--

Vanaf leeftijd 64

€ 47.500,--

Het totaal op te bouwen ouderdomspensioen bij een opbouwpercentage van 1,875% bedraagt dan: 

5 x 1,875% x € 30.000,--

      € 2.486,--

5 x 1,875% x € 32.500,--

      € 2.693,--

5 x 1,875% x € 35.000,--

      € 2.900,--

5 x 1,875% x € 37.500,--

      € 3.107,--

5 x 1,875% x € 40.000,--

      € 3.314,--

5 x 1,875% x € 42.500,--

      € 3.521,--

4 x 1,875% x € 45.000,--

      € 1.800,--

1 x 1,875% x € 47.500,--

      €    890,-- +

 

    € 20.711,--

In onderstaande figuur wordt de pensioenopbouw grafisch weergegeven. 
middelloonsysteem

De pensioenopbouw op basis van het middelloonsysteem bestaat ‘slechts’ uit de witte vlakken. Het grijze gedeelte, dat bij een eindloonregeling bestaat uit de backservice wordt hier niet meegenomen.

Beschikbare premiesysteem

Een beschikbare premieregeling is formeel wel een pensioentoezegging maar in feite niet. Er wordt namelijk geen pensioen toegezegd maar een premie ter financiering van pensioen. 
De premie wordt veelal belegd en bij het bereiken van de pensioenleeftijd wordt de opgebouwde beleggingswaarde omgezet in een ouderdoms- en partnerpensioen. De premie bedraagt jaarlijks een bepaald percentage van de pensioengrondslag dat oploopt naarmate de leeftijd van de werknemer toeneemt. Dat is nodig om voor werknemers met verschillende leeftijden en een gelijke pensioengrondslag jaarlijks hetzelfde pensioen te kunnen inkopen. Immers het de periode gedurende welke de premie kan renderen neemt af naarmate de werknemer ouder wordt. Om eenzelfde pensioenresultaat te bereiken moet de premie dus stijgen. 

Het pensioenresultaat bij een beschikbare premieregeling is vergelijkbaar met het pensioenresultaat in een middelloonregeling, althans als een rendement van 4% op de beleggingen wordt bereikt. Hoe hoger het rendement des te hoger het pensioen. Maximaal mag het ouderdomspensioen 100% van het salaris bedragen rekeninghoudend met de AOW.

Keuze eindloon, middelloon, beschikbare premieregeling

De keuze voor een bepaald pensioensysteem is vaak afhankelijk van de kosten van de pensioenregeling. Deze kosten hangen nauw samen met het pensioenresultaat. Hoe hoger het pensioenresultaat des te hoger het vermogen op pensioendatum moet zijn om de pensioenen te kunnen uitkeren. Een eindloonsysteem is het meest kostbare pensioensysteem, gevolgd door het middelloonsysteem. Bij een beschikbare premieregeling is het pensioenresultaat afhankelijk van het beleggingsresultaat. De jaarlijkse premie is in de regel ook lager omdat wordt uitgegaan van een rendement van 4% ( onder voorwaarden is een lager rendement ook mogelijk ). Bij eindloon en middelloon is dat in de regel inmiddels 2% of zelfs lager.

Pensioenkosten aftrekbaar

De kosten voor een pensioenregeling zijn voor de werkgever aftrekbaar van de winst en de eigen bijdrage van de werknemer is aftrekbaar van het loon.

Pensioen en de omkeerregel

Voor pensioen is de omkeerregel van groot belang. In artikel 9 van de Wet Loonbelasting wordt gesteld dat belasting wordt geheven over het belastbaar loon. Pensioen is uitgesteld loon. Vervolgens stelt artikel 10 van de Wet LB dat:

Lid 1) Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Lid 2. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

Dit is de zogenaamde hoofdregel.

Op grond van deze hoofdregel zouden pensioenaanspraken belast zijn. Echter, artikel 11 van de Wet LB stelt dat:
Lid 1. Tot het loon behoren niet:

c) Aanspraken ingevolge een pensioenregeling; een en ander volgens de in of krachtens hoofdstuk IIB gestelde normeringen en beperkingen;

Dit is de zogenaamde omkeerregel.

Kortom, als de pensioenregeling voldoet aan de wettelijke vereisten, is de omkeerregel van toepassing en zijn de aanspraken en premiebetalingen niet belast bij de werknemer. Op het moment dat er uitkeringen uit de pensioenaanspraken komen, zijn deze belast op grond van artikel 10 lid 1 Wet LB. Loon is immers al hetgeen uit een (vroegere) dienstbetrekking wordt genoten.

Het maakt niet uit welke partij de premie voor de pensioenvoorziening betaalt. Indien de werkgever deze betaalt, behoort deze niet tot het loon en is deze daardoor niet belast bij de werknemer. Indien de werknemer een eigen bijdrage doet aan de pensioenverzekering, wordt deze premie ingehouden op het bruto loon van de werknemer en is derhalve niet als loon belast.
De volgende voorbeelden illustreren de geschetste situaties:

Voorbeeld 1
Indien een werknemer een salaris heeft van € 35.000,-- en de premie voor de pensioenopbouw, die volledig door de werkgever wordt betaald, in enig jaar € 2.250,-- bedraagt, ziet de situatie er als volgt uit:

Salaris35.000,--
Pensioenpremie2.250,--
Totaal loon (art. 10)37.250,--
-/- art. 112.250,--
Belast loon35.000,--

De pensioenuitkeringen zijn te zijner tijd belast, als deze worden genoten door de (gewezen) werknemer of door de nabestaanden.

De meeste pensioenregelingen kennen een gedeeltelijke betaling door de werkgever en door de werknemer. De bijdrage van een werknemer wordt veelal uitgedrukt in een percentage van het pensioengevend loon. Wie welk deel van de kosten van de premie op zich neemt is aan de partijen.

Voorbeeld 2
In een beschikbare premieregeling waarin de werknemer 50% van de premie betaalt en de werkgever de rest en waarbij de totale premie € 3.500,-- bedraagt, ziet de situatie er als volgt uit:

Salaris35.000,--
Beschikbare premie werkgever1.750,--
Totaal loon36.750,--
-/- art. 111.750,--
-/- eigen bijdrage beschikbare premie werknemer (art. 11-1-j -1°)1.750,--
Belast loon33.250,--

Ook hier geldt dat de pensioenuitkeringen die te zijner tijd voortvloeien uit de aanspraken belast zijn.

Pensioenovereenkomst

Pensioen is een belangrijke arbeidsvoorwaarde. De inhoud van een pensioenregeling moet dan ook nauwkeurig worden vastgelegd in een pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer, zodat duidelijk is welke rechten en verplichtingen er zijn.

Varianten

De pensioenovereenkomst kent een drietal varianten. Bij de pensioentoezegging door de werkgever dient expliciet kenbaar gemaakt te worden van welke variant sprake is. De volgende drie varianten kunnen worden onderscheiden:

  • Uitkeringsovereenkomst
    Kenmerk van de uitkeringsovereenkomst is dat een bepaald gegarandeerd pensioen wordt toegezegd. Voorbeelden van de uitkeringsovereenkomst zijn het eindloon- en het middelloonsysteem, waarbij op basis van een opbouwpercentage en op basis van de pensioengrondslag jaarlijks pensioenopbouw plaatsvindt.
  • Kapitaalovereenkomst
    In tegenstelling tot de uitkeringsovereenkomst wordt bij de kapitaalovereenkomst geen pensioenuitkering toegezegd, maar een pensioenkapitaal, dat op de pensioendatum wordt herrekend tot een pensioenuitkering. De hoogte van het pensioenkapitaal is gegarandeerd, althans als tot pensioendatum ook premie wordt betaald. De hoogte van de pensioenuitkeringen staat echter niet vast. Die is afhankelijk van de tarieven van de verzekeraar die het pensioen uitkeert. Hierbij geldt, hoe lager de rente factor en hoe hoger de levensverwachting in het verzekeringstarief des te lager de pensioenuitkering zal zijn. Om discriminatie tussen mannen ne vrouwen te voorkomen wordt bij de herrekening van het pensioenkapitaal naar een pensioenuitkering gebruik gemaakt van zogenaamde sekseneutrale tarieven. Dit impliceert dat na omrekening de pensioenuitkering van een 65-jarige man net zo hoog is als de pensioenuitkering van een 65-jarige vrouw.
  • Premieovereenkomst
    Bij een premieovereenkomst wordt geen pensioenuitkering noch een pensioenkapitaal toegezegd, maar een jaarlijkse (leeftijdsafhankelijke) premie. De premieovereenkomst kent drie varianten, afhankelijk van wat er met de premie wordt gedaan. Te onderscheiden zijn:

    De zuivere premieovereenkomst
    Wordt de premie tot pensioendatum belegd, dan is sprake van een zuivere premieovereenkomst. Het pensioenkapitaal op de pensioendatum staat hiermee op voorhand niet vast, maar is afhankelijk van het behaalde rendement. Ten aanzien van de beleggingen zijn er twee varianten. De werknemer is vrij zijn beleggingen zelf te kiezen of de beleggingen worden door de verzekeraar gekozen. Bij deze laatste variant dient de verzekeraar te handelen volgens de zogenaamde prudent-person-regel. Deze houdt in dat het risico van de beleggingen moet afnemen naarmate de pensioendatum nadert. Verzekeraars maken hierbij gebruik van life-cyclefondsen. Op pensioendatum wordt de balans opgemaakt. De opgebouwde beleggingswaarde wordt omgerekend tot pensioen tegen de tarieven van de verzekeraar. Hier ligt het beleggingsrisico dus bij de werknemer. Ook het verzekeringstarief (rente en levensverwachting) is op voorhand onbekend. Met andere woorden, bij de zuivere premieovereenkomst is onzeker wat de pensioenuitkering uiteindelijk zal zijn.

    De premiekapitaalovereenkomst
    De premiekapitaalovereenkomst is te vergelijken met de kapitaalovereenkomst. Er wordt een premie toegezegd, die direct wordt gebruikt voor de verzekering van een pensioenkapitaal. Dit pensioenkapitaal wordt op de pensioendatum omgerekend naar een pensioenuitkering, tegen de dan geldende verzekeringstarieven.

    De premieuitkeringsovereenkomst
    Bij de premieuitkeringsovereenkomst wordt een premie toegezegd, die direct wordt omgerekend in een pensioenuitkering. Op deze wijze wordt jaarlijks een gegarandeerd pensioen opgebouwd.

Startbrief

Als een werknemer is begonnen met zijn pensioenopbouw, dient de werkgever ervoor te zorgen dat de werknemer binnen drie maanden een zogenaamde startbrief ontvangt. In de startbrief wordt de werknemer in heldere en begrijpelijke taal geïnformeerd over zijn rechten en verplichtingen en over de risico’s die hij loopt. Uit de startbrief moet expliciet blijken voor welke variant van de pensioenovereenkomst de werkgever heeft gekozen. Daarnaast dient in de startbrief ook aangegeven te worden of de werknemer keuzemogelijkheden heeft, zoals ruil van pensioensoorten, uitstel, vervroeging van de oensioendatum, de aanwezigheid van vrijwillige regeling (bijsparen), het indexatie-, of toeslagenbeleid.

Uniform Pensioenoverzicht (UPO)

Het uniform pensioenoverzicht (UPO) is een overzicht dat een pensioenuitvoerder in Nederland jaarlijks dient te verstrekken aan de actieve deelnemers van de pensioenregeling van de huidige werkgever. 

Over de pensioenen bij eerdere werkgevers krijgt men eens in de vijf jaar een pensioenoverzicht. Op het pensioenoverzicht zijn de opgebouwde pensioenaanspraken en te bereiken aanspraken (prognose) opgenomen. Sommige pensioenuitvoerders verstrekken voor elk soort pensioen een apart UPO. Dit wil zeggen dat de deelnemer een apart overzicht krijgt voor het ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen, e.d.

Ook gepensioneerden die een uitkering ontvangen krijgen jaarlijks een overzicht. Dit is echter niet uniform voorgeschreven en kan bij verschillende pensioenuitvoerders een andere indeling hebben.

Waardeoverdracht

Sinds 1994 bestaat het wettelijk recht op waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken bij het individueel wisselen van werkgever. 

Recht op waardeoverdracht 
Sinds 8 juli 1994 bestaat in Nederland het wettelijk recht op waardeoverdracht. Werknemers kunnen bij wisseling van baan het opgebouwde pensioen meenemen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Het oorspronkelijke doel van het wettelijk recht op waardeoverdracht was het voorkomen van een pensioenbreuk. In feite kan beter worden gesproken over het voorkomen van een “carrièrebreuk”. Door een (veelal) hoger salaris bij de nieuwe werkgever worden namelijk minder deelnemingsjaren verkregen door middel van waardeoverdracht dan bij de oude werkgever zijn opgebouwd. De extra deelnemingsjaren in de nieuwe pensioenregeling zorgen ervoor dat bij een latere stijging van het salaris ook over de deelnemingsjaren die door middel van waardeoverdracht zijn verkregen hogere pensioenrechten worden opgebouwd. 

Waardeoverdracht verstandig? 
Alleen indien sprake is van een eindloonregeling tellen salarisverhogingen met terugwerkende kracht mee voor alle opgebouwde pensioenaanspraken. Bij een middelloonregeling hebben salarisverhogingen geen effect voor de al opgebouwde pensioenaanspraken: deze veranderen niet tenzij sprake is van indexatie. Wanneer de nieuwe werkgever een middelloonregeling heeft, is waardeoverdracht, vanuit werknemersperspectief, in beginsel dus niet voordeliger. Uiteraard geldt wel dat het als “makkelijker” wordt ervaren als alle pensioenaanspraken bij één pensioenuitvoerder zijn ondergebracht. In de situatie dat bij de nieuwe werkgever sprake is van een eindloonregeling is waardeoverdracht voor de werknemer dus meestal wel verstandig. Tegenwoordig zijn de meeste pensioenregelingen omgezet in middelloonregelingen. Waardeoverdracht is dan voor de werknemer alleen maar aantrekkelijk uit hoofde van het hiervoor genoemde “gemak” en/of dat het indexatieperspectief gunstiger is. Dat laatste wordt echter al snel “toekomst voorspellen”.

Bijbetaling werkgever
Voor werkgevers kan het wettelijk recht op waardeoverdracht van werknemers tot flinke financiële verplichtingen leiden, als gevolg van verschillen tussen het wettelijk standaardtarief voor waardeoverdracht en het contracttarief van de verzekeraar. Met name voor kleinere werkgevers kan dat moeilijk te dragen zijn. Dat is, zeker gezien het hiervoor genoemde beperkte voordeel voor de werknemer, lastig te rechtvaardigen. Zowel de oude als de nieuwe werkgever kan hier mee geconfronteerd worden. Een zogenaamde beschikbare premieregeling kent geen bijbetalingsverplichtingen. Vandaar dat veel werkgevers hiertoe overstappen.

Maatregel voorkomen bijbetaling waardeoverdracht

De minister heeft inmiddels maatregelen getroffen om kleinere werkgevers tegemoet te komen. Met ingang van 1 januari 2013 zijn kleinere werkgevers niet meer gehouden tot bijbetaling bij waardeoverdracht. Voorwaarde is dat de aanvullende bijdrage (de bijbetalingsverplichting van de werkgever) meer bedraagt dan € 15.000,- en de werkgever aantoont een kleine werkgever te zijn. Daarnaast geldt dat de aanvullende bijdrage meer dan 10% van de overdrachtswaarde is.

Waardeoverdracht van het pensioen bij een dekkingsgraad lager dan 100%

Als een pensioenfonds een dekkingsgraad heeft lager dan 100%, dan mag zij niet meewerken aan waardeoverdracht van het pensioen. Noch een inkomende noch een uitgaande waardeoverdracht. Het wettelijke recht op waardeoverdracht vervalt dan niet, maar wordt opgeschort. Zodra beide betrokken pensioenfondsen weer ‘hersteld’ zijn en een dekkingsgraad hebben boven de 100%, herleeft het recht op waardeoverdracht en wordt dit weer in gang gezet. De werknemer bepaalt altijd zelf op het moment dat het pensioen kan worden overgedragen of hij het dan nog wil. 

Waardeoverdracht hangt dus af van een dekkingsgraad van 100%, de minimale dekkingsgraad die een pensioenfonds moet hebben is 105%. Dus ook al is een pensioenfonds in herstel, omdat de wettelijke vereiste dekkingsgraad onder deze 105% ligt, dan met het fonds meewerken aan een waardeoverdracht, zolang de dekkingsgraad niet onder de 100% uitkomt.

Pensioen bij een bedrijfsfusie

Hoe het gaat met het pensioen bij een fusie of overname, hangt met name af van de vorm van deze fusie of overname.

Fusie
Er zijn verschillende soorten vormen van fusie. Een vaak voorkomende vorm is de juridische fusie. Hierbij gaan twee of meerdere ondernemingen over in één nieuwe onderneming. In dit geval zijn er twee situaties te onderscheiden.

  1. De verkrijger heeft geen pensioenregeling
  2. De verkrijger heeft wel een pensioenregeling

In de eerste situatie geldt de hoofdregel van artikel 7:633 Burgerlijk Wetboek (BW). De werknemers behouden hun bestaande pensioenregeling. Bij meerdere vervreemders kan dit dus betekenen dat er verschillende pensioenregelingen binnen de nieuwe onderneming ontstaan. Als dit niet wenselijk is, kan de verkrijger ervoor kiezen om de regelingen te harmoniseren. Deze hoofdregel geldt niet in geval van een verplicht gestelde bedrijfstakpensioenregeling.

In de situatie dat de verkrijger al een pensioenregeling heeft, ontstaan er dus meerdere pensioenregelingen in de onderneming. Die van de verkrijger en een of meerdere regelingen van de vervreemder. In dit geval heeft de verkrijger op grond van artikel 7:662 BW de mogelijkheid om tijdig voor de overname zijn eigen pensioenregeling op de werknemers van de vervreemder van toepassing te verklaren.

Vrijstelling bedrijfstakpensioenfondsen
Indien bij fusie de verkrijger en/of een van de vervreemders onder een (verplichtgesteld) bedrijfstakpensioenfonds vallen, moeten de werknemers bij de verkrijger hieraan verplicht deelnemen. Er kan echter sprake zijn van een vrijstelling bij de verkrijger en/of een van de vervreemders. Wat gebeurt er met een dergelijke vrijstelling? Het Vrijstellingsbesluit regelt drie situaties:

  1. Fusie van werkgevers met vrijstelling van dezelfde bedrijfstakpensioenfonds
  2. Fusie van werkgevers met en zonder vrijstellingen van dezelfde bedrijfstakpensioenfonds
  3. Fusie van werkgevers met en zonder vrijstellingen van verschillende bedrijfstakpensioenfondsen

In de situatie dat de oude werkgevers een vrijstelling hebben voor hetzelfde pensioenfonds, blijft de vrijstelling bestaan. De nieuwe werkgever moet het bedrijfstakpensioenfonds inlichten dat de voor de fusie bestaande pensioenregelingen worden voortgezet en welke pensioenregeling vanaf fusie op de in dienst tredende werknemers van toepassing zal zijn.

In de tweede situatie vervallen alle verleende vrijstellingen. De nieuwe werkgever kan een verzoek tot vrijstelling indienen. Dit verzoek kan slechts gedaan worden indien ten minste 50% van de werknemers vóór de fusie in dienst was bij een of meer oude werkgevers die een vrijstelling hadden. De vrijstelling wordt dan uitgebreid tot alle huidige en toekomstige werknemers, of de vrijstelling wordt gehandhaafd voor de werknemers voor wie vóór de fusie al een vrijstelling gold.

In de laatste situatie geldt dat indien na de fusie sprake is van één verplichtstelling, de nieuwe werkgever een verzoek kan doen tot uitbreiding van de vrijstelling. De vrijstelling die aan een of meer oude werkgevers is verleend wordt dan uitgebreid tot alle nieuwe en toekomstige werknemers van de nieuwe werkgever, of de vrijstelling wordt gehandhaafd voor alle werknemers van de oude werkgever(s) die een vrijstelling had c.q. hadden. Indien na de fusie verschillende verplichtstellingen van toepassing blijven, wordt de vrijstelling die aan één of meer oude werkgever(s) is gegeven, gehandhaafd voor alle werknemers van die oude werkgever(s) en voor de nieuwe toekomstige werknemers bij de nieuwe werkgever die onder dezelfde verplichtstelling vallen.

AOW en ANW

Sociale Zekerheid bestaat in Nederland onder andere uit de Algemene OuderdomsWet (AOW) en de Algemene NabestaandenWet (ANW). In deze rubriek vindt u alle relevante informatie en ontwikkelingen die hierop betrekking hebben. Voor uzelf bij ouderdom en voor uw nabestaanden bij overlijden.

Wie heeft recht op AOW?

Iedereen die in Nederland woont, heeft als hij of zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, recht op een AOW-uitkering. Dat geldt ook voor degene die niet in Nederland woont, maar wel in Nederland in een dienstbetrekking werkzaam is.

Wanneer gaat een AOW-uitkering in?
Tot 1 januari 2013 was de AOW-gerechtigde leeftijd gelijk aan de 65-jarige leeftijd. Vanaf 1 januari 2013 is de AOW-gerechtigde leeftijd variabel. Onderstaande tabel geeft een overzicht.
Jaar AOW-leeftijd
2013 65 jaar en 1 maand
2014 65 jaar en 2 maanden
2015 65 jaar en 3 maanden
2016 65 jaar en 6 maanden
2017 65 jaar en 9 maanden
2018 66 jaar
2019 66 jaar en 4 maanden
2020 66 jaar en 8 maanden
2021 67 jaar
2022 67 jaar en 3 maanden
Welke AOW-uitkeringen zijn mogelijk?

De AOW kent, afhankelijk van de burgerlijke staat en de persoonlijke situatie, verschillende uitkeringen. Een alleenstaande AOW-gerechtigde ontvangt een AOW-uitkering voor alleenstaanden. Deze bedraagt 70% van het nettominimumloon. Zijn er daarnaast ook nog minderjarige kinderen dan is de uitkering 90% van het nettominimumloon. Een AOW-gerechtigde die gehuwd is of samenwoont met een andere AOW-gerechtigde ontvangt een eigen zelfstandige AOW-uitkering ter hoogte van 50% van het nettominimumloon. Woont men samen met een partner jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd, dan bestaat recht op een eigen zelfstandige uitkering van 50% van het nettominimumloon aangevuld met een partnertoeslag, die eveneens 50% van het netto minimumloon bedraagt. Inkomen van de jongere partner moet met de AOW-partnertoeslag worden verrekend. In 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag.

Een AOW-uitkering wordt opgebouwd in 50 jaar

Een AOW-uitkering van 50%, 70% of 90% van het nettominimumloon is niet vanzelfsprekend. Een volledige AOW-uitkering wordt in 50 jaar, vanaf de AOW-aanvangsleeftijd tot de AOW-gerechtigde leeftijd opgebouwd. Elk jaar wordt dus 2% opgebouwd. Voor elk jaar dat men niet verzekerd is geweest wordt het AOW-pensioen met 2% gekort. Vooral mensen die na hun 15e levensjaar naar Nederland zijn geïmmigreerd is dit een probleem. Zij zullen geen volledig AOW-pensioen kunnen bereiken, tenzij ze op vrijwillige basis én voor eigen rekening het gemis aan AOW-opbouw inkopen. 
Aanvankelijk was de opbouwperiode voor iedereen vanaf zijn 15e levensjaar (aanvangsleeftijd) tot zijn 65ste levensjaar (AOW-gerechtigde leeftijd). Op 1 januari 2013 is de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd naar 65 jaar en 1 maand, zodat ook de aanvangsleeftijd met 1 maand is verhoogd. Deze aanvangsleeftijd is altijd 50 jaar voordat de AOW ingaat.

Wat is de ANW?

Als iemand overlijdt, heeft dit vaak financiële gevolgen voor de partner en kinderen. De overheid wil dat nabestaanden verzekerd zijn van een basisinkomen. Daarom kunnen zij via de Algemene nabestaandenwet (ANW) in aanmerking komen voor een uitkering. Voorwaarde is wel dat de overledene verzekerd was voor de ANW.

Wie is verzekerd voor de ANW?

Als uw partner op de dag van zijn overlijden in Nederland woonde of werkte, is hij of zij gewoon verzekerd voor een ANW-uitkering.

Wie heeft recht op een ANW-uitkering?

U hoeft niet getrouwd te zijn om in aanmerking te komen voor een nabestaandenuitkering. Elke nabestaande die met een vaste partner een gezamenlijk huishouden voerde op het moment van het overlijden van zijn of haar partner, heeft recht op een uitkering. Dat geldt dus ook voor ongehuwd samenwonenden, ongeacht hun geslacht. Ook samenwonende broers en/of zussen komen in aanmerking voor een ANW-uitkering als een van beiden komt te overlijden.

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een ANW-uitkering?

Is de partner op het moment van overlijden verzekerd voor de ANW, dan heeft de nabestaande partner recht op een ANW-uitkering als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • De nabestaande partner is geboren vóór 01-01-1950.
  • De nabestaande partner heeft minderjarige kinderen te verzorgen.
  • De nabestaande partner is voor 45% of meer arbeidsongeschikt.
Wanneer eindigt de ANW-uitkering?

De ANW-uitkering eindigt als de nabestaande partner:

  • De AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
  • Hertrouwt of gaat samenwonen.
  • Het jongste kind de 18-jarige leeftijd bereikt, tenzij men geboren is voor 01-01-1950.
  • Minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
Hoe hoog is de ANW-uitkering?

Er zijn verschillende soorten ANW-uitkeringen. Voor alleenstaande nabestaande partners bedraagt de ANW-uitkering maximaal 70% van het nettominimumloon. Voor nabestaande partners met minderjarige kinderen bedraagt de ANW-uitkering maximaal 90% van het nettominimumloon. Daarnaast geldt er een inkomenstoets.

Inkomenstoets

Als de nabestaande partner geen andere inkomsten heeft, krijgt hij of zij de volledige ANW-uitkering. Heeft de nabestaande partner wel andere inkomsten, dan worden die (gedeeltelijk) in mindering gebracht. Sociale zekerheidsuitkeringen (ZW, WIA of WW) worden volledig gekort. Loon, winst, ouderdomspensioen worden gedeeltelijk gekort. Uitkeringen verzekeringspolissen, nabestaandenpensioen, nabestaandenlijfrente, rente-inkomsten, dividend en spaargeld worden niet gekort.

Geen recht op ANW, wat dan?

Als de nabestaande partner geen recht op een ANW-uitkering heeft, omdat hij of zij niet aan de voorwaarden voldoet, kan een ANW-hiaat pensioen of –lijfrente uitkomst bieden.

Lijfrente en banksparen

Als u geen of onvoldoende pensioen opbouwt, kunt u zelf aanvullend sparen via lijfrentes. De zogenaamde 3e pijler in Nederland, naast de AOW en het werkgeverspensioen. U kunt dat doen bij een verzekeraar, maar ook – sinds 2008 – bij een bank, het zogenaamde bancaire sparen. In deze rubriek vindt u hierover de juiste informatie.

Lijfrente als aanvulling op AOW en pensioen

Of men nu werknemer, DGA of zelfstandig ondernemer is, iedereen kan zelf in aanvulling op zijn of haar AOW en pensioen of als een pensioenregeling ontbreekt een lijfrenteverzekering sluiten. Verzekering is eigenlijk niet het goede woord, omdat sinds 2008 ook een bancaire lijfrente mogelijk is (zie rubriek banksparen).

Wat is een lijfrenteverzekering?

Een lijfrenteverzekering is een verzekering waarmee inkomen voor later kan worden veiliggesteld of om de partner en/of de kinderen in geval van overlijden verzorgd achter te laten. Een lijfrente is een levensverzekering. Dat wil zeggen een verzekering waarvan de uitkering afhankelijk is van het in leven zijn of overlijden van de verzekerde persoon op een bepaald moment. Om als lijfrente te kwalificeren moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.

Voorwaarden lijfrente

Een lijfrente is een periodieke uitkering afhankelijk zijn van het in leven zijn of overlijden van het verzekerde lijf. Van een periodieke uitkering is sprake van een rij of reeks opeenvolgende uitkeringen. Iedere uitkering moet afhankelijk zijn van een onzekere factor. Voor een lijfrente is dat de kans op overlijden ten minste 1% moet zijn. De uitkering moet zijn uitgedrukt in geld en niet in natura. Bovendien moeten de uitkeringen vast en gelijkmatig zijn. Dat wil zeggen dat de hoogte van de uitkering gelijk moet blijven en de uitkeringstermijn de hele uitkeringsduur gelijk moet blijven. Dus uitkeringen per maand, per kwartaal of per jaar. Gedurende de hele uitkeringsperiode mag de frequentie en de hoogte van het bedrag niet gewijzigd worden.

Welke verschillende lijfrentevormen zijn er?
De volgende lijfrentevormen kunnen worden onderscheiden:
  • Oudedagslijfrente
  • Tijdelijke oudedagslijfrente
  • Nabestaandenlijfrente
  • ANW-hiaatlijfrente
Oudedagslijfrente

De oudedagslijfrente is een lijfrentevorm waarvan de termijnen uitgekeerd worden aan degene die de lijfrenteverzekering sluit, de verzekeringnemer. De verzekeringnemer is tevens verzekerde en begunstigde. De uitkering gaat in op een vrij te kiezen tijdstip maar uiterlijk in het jaar waarin de verzekerde de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. De uitkering eindigt bij uw overlijden.

Nabestaandenlijfrente

De uitkeringen van een nabestaandenlijfrente moeten worden uitgekeerd aan een natuurlijk persoon en gaan in wanneer het verzekerd lijf komt te overlijden. Als verzekerd lijf kunnen de verzekeringnemer, de echtgenoot of ex-echtgenoot, partner of ex-partner van de verzekeringnemer. De begunstiging van een nabestaandenlijfrente is volledig vrij in zoverre dat het wel moet gaan om een natuurlijk persoon. Dat kan dus de partner zijn, maar ook een tante of de buurman. Komt de uitkering toe aan een kind dan dient de uitkering levenslang te zijn of uiterlijk te eindigen als het kind 30 jaar wordt.

Nabestaandenlijfrente direct ingaand of uitgesteld?

Een nabestaandenlijfrente moet in principe direct ingaan bij overlijden. Er geldt een uitzondering op deze hoofdregel. De uitzondering wordt gevormd door de mogelijkheid om de nabestaandenlijfrente pas in te laten gaan nadat het recht op een eventuele ANW-uitkering vervallen is (zie ribriek ANW). Dit is uiterlijk op de AOW-gerechtigde leeftijd van de begunstigde, want dan maakt het recht op een ANW-uitkering plaats voor een uitkering op basis van de AOW.

Tijdelijke oudedagslijfrente

De tijdelijke oudedagslijfrente is bedoeld om in extra inkomen gedurende de eerste jaren na pensionering te voorzien. De uitkering gaat in op de AOW-gerechtige leeftijd of later, maar uiterlijk 5 jaar later. De uitkering moet minimaal 5 jaar duren en mag niet hoger zijn dan € 21.312,-- (2017) per jaar.

Premies aftrekbaar van het inkomen

De premies voor de hiervoor genoemde lijfrentevormen zijn aftrekbaar van het inkomen in box 1, althans als hiervoor ruimte aanwezig is. Daar staat tegenover dat de uitkeringen belast zijn in box 1. Op iedere lijfrenteovereenkomst moet exact worden aangegeven welke lijfrentevorm het betreft. Dit is nodig om te kunnen toetsen of de lijfrente aan de voorwaarden voldoet. Als dit niet gebeurt, is deze toetsing door de belastingdienst niet mogelijk en wordt belastingaftrek geweigerd.

Wanneer premieaftrek?
Lijfrentepremies zijn alleen aftrekbaar als sprake is van een pensioentekort. Iedereen die die bij aanvang van het kalenderjaar nog AOW ontvangt 65 jaar is, kan in aanmerking komen voor lijfrentepremieaftrek. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een pensioentekort wordt uitgegaan van de inkomens- en pensioengegevens uit het voorafgaande kalenderjaar.

Hoe hoog is de premieaftrek?
Voor de bepaling van de hoogte van de premieaftrek wordt gebruik gemaakt van de jaarruimte en de reserveringsruimte.

Jaarruimte

De jaarruimte bedraagt 13,8% van de premiegrondslag. De premiegrondslag is het inkomen (loon, winst uit onderneming) uit het voorafgaande kalenderjaar verminderd met een aan de AOW gerelateerde franchise van € 12.032 (2017). Dit is niet de AOW-franchise die in pensioenregelingen wordt gebruikt. De maximale premiegrondslag bedraagt € 91.285 (2017). Als het aldus berekende bedrag hoger is dan de voorzieningen die in dat voorgaande kalenderjaar zijn opgebouwd, is sprake van een pensioentekort en is er dus aftrekruimte. Onder opbouw van voorzieningen worden hier verstaan:

  • dotaties aan de Oudedagsreserve voor zelfstandige ondernemers (zie rubriek OR);
  • de pensioenaangroei in het voorafgaande kalenderjaar;

De formule voor de berekening van de jaarruimte luidt als volgt:
(0,138 x premiegrondslag) – (6,5 x A) – F, waarbij A = de pensioenaangroei en F = de dotatie aan de oudedagsreserve

Voorbeeld 

Salaris (2017):

€ 45.000,--

Pensioenaangroei (2017):

€ 600,--

Premiegrondslag: (€ 45.000 – € 12.032) = € 32.968,-- 
Jaarruimte: (0,138 x € 32.968,--) – (6,5 x € 600) = € 650,-- 
De jaarruimte bedraagt € 650,-. Dit betekent dat de maximale lijfrentepremieaftrek voor 2017 € 650 bedraagt.

Reserveringsruimte

De reserveringsruimte is niets meer en niets minder dan de niet benutte jaarruimte in de afgelopen 7 jaar. Met andere woorden voor belastingjaar 2017 bestaat de reserveringsruimte uit de niet benutte jaarruimte in de jaren 2010 t/m 2016. Aangezien telkens de oudste niet benutte jaarruimte als eerste verloren gaat, is het van belang eerst deze oudste niet benutte jaarruimte te benutten alvorens de overige jaren aan te spreken. Het is zelfs aan te raden om eerst gebruik te maken van de reserveringsruimte alvorens de jaarruimte te benutten. De maximale premieaftrek in de reserveringsruimte is niet zondermeer gelijk aan de som van de niet benutte jaarruimtes in de afgelopen 7 jaar. De maximum aftrek bedraagt 17% van de premiegrondslag, met als absoluut maximum € 7.110 (2017). Voor degenen die 55 jaar of ouder zijn, wordt het absolute maximum verhoogd tot € 14.039 (2017).

Premieaftrek en premiebetaling

Lijfrentepremieaftrek is alleen mogelijk als de premies voor de jaarruimte en/of de reserveringsruimte uiterlijk 31 december van het kalenderjaar zijn betaald aan de verzekeringsmaatschappij.

Zelfstandig ondernemer

Voor de zelfstandig ondernemer zijn naast de jaarruimte en de reserveringsruimte nog twee aftrekmogelijkheden, namelijk het omzetten van de oudedagsreserve en de stakingswinst in een lijfrente (zie rubriek oudedagsreserve).

Zuivere of gerichte lijfrente

Kiest men voor een zuivere lijfrente dan is de hoogte van de lijfrente bekend. De verzekerde en de begunstigde zijn altijd bekend aangezien er anders geen sprake kan zijn van een gekwalificeerde lijfrentevorm. Vaak wordt gekozen voor een zuivere lijfrente vanuit een zekerheidsmotief en bij een hoge marktrente. Kiest men voor een gerichte lijfrente, dan is de hoogte van de uitkering juist niet bekend. Een gerichte lijfrente is gericht op het verzekerde lijf. Alleen de verzekerde, de begunstigde en eventueel de hoogte van het uitkerende lijfrentekapitaal zijn bekend. Bij een beleggingsverzekering is de hoogte van het kapitaal uiteraard ook niet op voorhand bekend. Het kapitaal is gebaseerd op de waarde van uw beleggingen op de uitkeringsdatum. De hoogte van de uitkeringen is afhankelijk van de rentestand en de sterftekansen op het moment dat uw lijfrente ingaat. Indien de behoefte aan zekerheid in mindere mate aanwezig is en er meer waarde aan flexibiliteit wordt gehecht is de keuze voor een gerichte lijfrente gerechtvaardigd. Daarnaast ligt in tijden van een relatief lage marktrente de keuze voor een gerichte lijfrente voor de hand. Immers naarmate de marktrente hoger is zal ook de lijfrente hoger zijn. Een gerichte lijfrente is hierdoor altijd een uitgestelde lijfrente. Momenteel is de marktrente erg laag, het is te raden te kiezen voor een gerichte lijfrente te kiezen.

Waar kunt u een lijfrenteverzekering afsluiten?

In het verleden was het alleen mogelijk om een lijfrente te verzekeren bij een verzekeraar. Sinds 1 januari 2008 kan dat ook bij de bank (zie rubriek banksparen). De mogelijkheid om bij een bank te sparen is in de wet opgenomen met de gedachte u een grotere keuzevrijheid te geven in de aanbieders van lijfrenten. Een andere gedachte hierachter is om de kosten voor lijfrentes duidelijker zichtbaar te maken waardoor de kosten lager zullen worden.

Verzekerde versus bancaire lijfrente

Wanneer men voor een lijfrente bij een verzekeraar kiest, heeft men het voordeel dat recht bestaat op een levenslange uitkering, ongeacht de leeftijd die men uiteindelijk bereikt. Bij de bank is dat niet het geval. De bank keert de lijfrente vanaf de 67-jarige leeftijd in 20 jaar uit. Wanneer men langer leeft, kan het zijn dat de bankrekening leeg is en geen uitkeringen meer worden ontvangen. Voor elk jaar dat de uitkeringen eerder ingaan dan de 67-jarige leeftijd moet 1 jaar langer worden uitgekeerd.

Waarom Banksparen?

Iedereen die fiscaal ondersteund wilde (bij)sparen voor een oudedagsvoorziening in aanvulling op hun AOW en/of pensioen, was tot 2008 aangewezen op een lijfrenteverzekering bij een verzekeringsmaatschappij. Vanaf 2008 kan dat ook via de bank. De reden hiervoor vloeit voort uit de gedachte dat met de introductie van de bancaire varianten van de lijfrentevoorziening meer keuzevrijheid gecreëerd wordt, waardoor mensen niet meer gedwongen zijn zich tot een verzekeringsmaatschappij te wenden. Bovendien zal een vergroting van de markt voor financiële producten tot stand komen, waardoor, naar verwachting, de concurrentie tussen financiële aanbieders zal toenemen en een grotere mate van transparantie in de kostenstructuur van financiële producten wordt gerealiseerd.

Hoe werkt banksparen?

De premies voor een bancaire lijfrente worden op dezelfde manier vastgesteld als voor een verzekerde lijfrente via de jaar- en de reserveringsruimte (zie rubriek lijfrente). Vervolgens worden die premies gestort op een geblokkeerde lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. In feite is sprake van een bankspaarrekening of een beleggingsrekening bij een bank of een beleggingsinstelling. Op einddatum wordt het saldo gebruikt voor een bancaire lijfrente of ondergebracht bij een verzekeraar voor een verzekerde lijfrente.

Nieuwe lijfrentevormen

De introductie van het zogenaamde lijfrentebanksparen brengt ook “nieuwe” lijfrentevormen met zich mee, die veel gelijkenis vertonen met de verzekerde lijfrentevormen. Er worden twee soorten uitkeringen onderscheiden die voor het tegoed op een lijfrentespaarrekening dan wel voor de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht kunnen worden aangekocht:

  • lijfrenten bij in leven zijn van de verzekeringnemer
  • lijfrenten bij overlijden van de verzekeringnemer

De houder van een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht wordt aangeduid als en gelijkgesteld met de verzekeringnemer van een verzekerde lijfrente.

Lijfrenten bij in leven zijn van de verzekeringnemer

De volgende lijfrentevormen bij in leven zijn van de verzekeringnemer kunnen worden onderscheiden:

  • lijfrenten, waarvan de termijnen worden uitgekeerd aan de verzekeringnemer en uiterlijk ingaan in het jaar waarin deze de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde
    leeftijd.
  • lijfrenten, waarvan de termijnen toekomen aan de verzekeringnemer, ingaan in het kalenderjaar waarin de verzekeringnemer AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt en een uitkeringsperiode van tenminste 20 jaar hebben.
  • lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de verzekeringnemer, ingaan in het jaar waarin de verzekeringnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en een uitkeringsperiode van tenminste 5 jaar hebben, onder de voorwaarde de luitkering niet hoger mag is dan € 21.312 (2017).
  • lijfrenten waarvan de eerste termijn ingaat vóórdat de verzekeringnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en een uitkeringsperiode hebben van tenminste 20 jaar, vermeerderd met het aantal jaren dat de verzekeringnemer jonger is dan de AOW-leeftijd op het moment dat de lijfrente tot uitkering komt.

De verschillende bancaire lijfrentevormen vertonen veel gelijkenis met de verzekerde lijfrente vormen. Een levenslange oudedagslijfrente bij de bank duurt 20 jaar als deze ingaat op of na het bereiken van AOW-leeftijd. Voor elk jaar dat de bancaire lijfrente eerder ingaat dat deze leeftijd wordt de looptijd met 1 jaar verlengd. Een tijdelijke oudedagslijfrente bij de bank mag niet eerder ingaan dan het bereiken van de AOW-leeftijd en uiterlijk 5 jaar later. De maximale hoogte bedraagt € 21.312 per jaar.

Lijfrenten bij overlijden van de verzekeringnemer

De volgende lijfrentevormen bij overlijden van de verzekeringnemer kunnen worden onderscheiden:

  • lijfrenten waarvan de termijnen direct ingaan en toekomen aan een natuurlijk persoon.
  • lijfrentetermijnen die toekomen aan kinderen die 30 jaar of ouder zijn, moeten ten minste een looptijd van 20 jaar hebben, zijn de kinderen jonger dan 30 jaar, dan geldt een looptijd van ten minste 5 jaar.
  • in geval de termijnen toekomen aan andere dan bovengenoemde (niet tot de familiekring behorende) personen de looptijd tenminste 5 jaar bedraagt.

De verschillende vormen van de nabestaandenlijfrente zijn nagenoeg hetzelfde als de verzekerde nabestaandenlijfrenten. Alleen waar bij een verzekerde nabestaandenlijfrente een levenslange duur geldt is dat voor een bancaire nabestaandenlijfrente een duur van tenminste 20 jaar, terwijl voor de tijdelijke nabestaandenlijfrente ten behoeve van kinderen een looptijd van tenminste 5 jaar geldt. Een tijdelijke nabestaandenlijfrente van een 27-jarig kind eindigend bij het bereiken van de 30-jarige leeftijd is dus niet mogelijk.

Pensioenfondsen

Als u pensioen opbouwt, dan moet uw werkgever het pensioengeld onderbrengen bij een pensioenuitvoerder. Dat kan een bedrijfstakpensioenfonds zijn (gekoppeld aan een bedrijfstak), een ondernemingspensioenfonds (gekoppeld aan één bedrijf), een verzekeraar of sinds 2010 een PremiePensioenInstelling (PPI). Voor pensioenfondsen vindt u hier de informatie die u nodig heeft.

We kennen in Nederland ook nog Beroepspensioenfondsen, deze zijn gekoppeld aan een beroep, bijvoorbeeld huisarts, medisch specialist of notaris. Vaak zijn de spelregels die gelden voor alle pensioenfondsen dan ook geldig, of u bent Directeur-GrootAandeelhouder (DGA) of Zelfstandig Ondernemer. In die beide rubrieken kunt u daarom ook de juiste informatie vinden.

Wat is een bedrijfstakpensioenfonds?

Het bedrijfstakpensioenfonds (bpf) wordt opgericht door werkgevers en werknemers die in dezelfde bedrijfstak werkzaam zijn. De deelname aan deze pensioenregelingen geschiedt normaliter verplicht op grond van de Wet Verplichte Deelneming Bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf 2000). Voorbeelden hiervan zijn de pensioenfondsen voor de metaalindustrie (Metalektro), metaalnijverheid (Pensioenfonds Metaal en Techniek), bouw (Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid), zorg en welzijn (pensioenfonds Zorg en Welzijn, voorheen PGGM) etc. 

De dagelijkse leiding van het bpf wordt op zich genomen door het bestuur. Het bestuur is volledig paritair (50/50) samengesteld. Dat betekent dat er evenveel werknemers- als werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur zitting hebben. Dit is een wettelijke verplichting. Daarnaast kunnen ook vertegenwoordigers van andere dan werkgevers- en werknemersverenigingen zitting hebben in het bestuur. Men denkt bijvoorbeeld aan vertegenwoordigers van pensioengerechtigden. Deze ‘andere’ vertegenwoordigers worden als vertegenwoordigers van werknemersverenigingen beschouwd. De plaatsen die pensioengerechtigden in het bestuur van het fonds bekleden gaan dus ten koste van de actieve deelnemers. 

De leden van het pensioenfondsbestuur, de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan worden door artikel 104 Pensioenwet beschermd, met dien verstande dat zij als gevolg van hun functie niet benadeeld mogen worden in hun positie als werknemer. Een vergelijkbare bescherming als die reeds in de Wet op de Ondernemingsraden was opgenomen. 

De verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen is ontstaan door vrijwillige initiatieven. Ondanks dat heeft deze verplichtstelling een publiekrechtelijk rechtsgevolg. Dit komt tot uitdrukking als een werkgever weigert om premies aan een bpf af te dragen. Deze premies kunnen door middel van een door het bestuur af te geven dwangbevel worden gevorderd. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, op grond waarvan bijvoorbeeld beslag kan worden gelegd op goederen van de werkgever.

Dekkingsgraad, wat is dat eigenlijk?

Een pensioenfonds moet de verhouding van haar pensioenverplichtingen en haar bezittingen uitdrukken in een percentage. Dat noemen we de dekkingsgraad. Als een pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van 100%, dan heeft ze precies genoeg bezittingen om alle pensioenen te kunnen uitkeren. 

Ze moet van De Nederlandse Bank een buffer hebben van minimaal 5%. Maar, omdat een pensioenfonds de pensioenen ook wil aanpassen aan de inflatie, heeft ze eigenlijk wel een dekkingsgraad van 120 a 130% nodig. 

Als ze minder heeft dan 120 a 130% kan ze de pensioenen niet aanpassen aan de inflatie. Als ze zelfs minder dan 105% heeft, dan moet ze maatregelen nemen om weer op niveau te komen. Bijvoorbeeld door meer premie te vragen of door de pensioenen te verlagen. 

Daarnaast zou een pensioenfonds eigenlijk nog een extra buffer moeten hebben om moeilijke economische tijden door te komen. De gemiddelde dekkingsgraad van alle pensioenfondsen in Nederland schommelt al jaren rond de 100 a 105%. Dat is dus eigenlijk veel te laag. 

Van groot belang daarbij is de rekenrente die gehanteerd wordt. Hoe hoger de te hanteren rekenrente, hoe lager de ‘waarde van de verplichtingen (er wordt namelijk vanuit gegaan dat er veel rendement wordt gehaald) en hoe hoger de dekkingsgraad. 

Er zijn inmiddels 2 kampen in Nederland: het kamp dat de pensioenverplichtingen op de markrente – en die is heel laag – wil waarderen en het kamp dat eigenlijk meer rekening wil houden met de goede rendementen die al jaren worden gehaald door de meeste pensioenfondsen.

Afstempelen, wat is dat eigenlijk

Als een pensioenfonds te weinig geld heeft, moet het pensioen afgestempeld worden. Dat betekent dat een werknemer niet € 10.000 krijgt, maar slechts € 9.500. Ook ingegane pensioenen kunnen worden afgestempeld. Dat mag uiteraard niet zomaar. Uiteraard moet een pensioenfonds voldoende premie vragen. Maar, als werknemers ouder worden dan ingeschat, of er minder rendement wordt gemaakt dan gedacht, dan ontstaat er een tekort. Pas nadat het herstelplan, waarin pensioenfondsen moeten aangeven op welke wijze ze denken op korte en lange termijn weer financieel gezond te worden en te blijven – dat duurt normaliter 3 jaar – niet heeft geholpen, moet er afgestempeld worden. Gepensioneerden en actieve deelnemers (werknemers dus) worden procentueel gelijk gekort. Iedereen krijgt bijvoorbeeld 5% minder. Uiteraard merkt een werknemer daar nog niet zoveel van en voelt een gepensioneerde het direct in de portemonnee. Voor dat er afgestempeld mag worden, moet er geprobeerd worden om dat te voorkomen. Zo kan de werkgever om een extra bijdrage worden gevraagd, of kan er een (paar jaar) niet meer gecorrigeerd worden voor inflatie. Ook kan er minder pensioen worden opgebouwd, terwijl de premie niet wordt verlaagd. Maar als het echt niet anders kan, is afstempelen de laatste remedie.

Wat is een Ondernemingspensioenfonds?

Een werkgever kan ook besluiten een eigen ondernemingspensioenfonds op te richten. Voor het oprichten van een eigen ondernemingspensioenfonds is wel voldoende draagvlak nodig, hetgeen inhoudt dat er een bepaald aantal actieve deelnemers dient te zijn om een eigen pensioenfonds rendabel te maken. Het zijn dan ook meestal de grotere bedrijven die een ondernemingspensioenfonds hebben (bijvoorbeeld Shell, Unilever, Ahold, Akzo etc.). 

Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is ten minste paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgever en vertegenwoordigers van de werknemers. Dat betekent dat de werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels als de werkgeversvertegenwoordigers bezetten
Daarnaast kan een ondernemingspensioenfonds ook nog een deelnemersraad bezitten. 

Bijna altijd is een ondernemingspensioenfonds een Stichting. Zij kan bepaalde risico’s, bijvoorbeeld voor overlijden en/of arbeidsongeschiktheid weer verzekeren bij verzekeringsmaatschappijen. Ook worden tegenwoordig vaak zaken als de administratie en vermogensbeheer grotendeels uitbesteed. 

Een ondernemingspensioenfonds hoeft normaliter geen winstbelasting te betalen.

Multi-Ondernemingspensioenfonds

De koepelorganisatie Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) heeft in het najaar van 2008 een voorontwerp van wet uitgebracht. Hierin is gedetailleerd uitgewerkt op welke punten de Pensioenwet (PW) gewijzigd zou moeten worden om schaalvergroting door het samenvoeging van afzonderlijke ondernemingspensioenfondsen mogelijk te maken. Hiervoor wordt het zogenaamde multi-ondernemingspensioenfonds, ook wel multi-opf genoemd, geïntroduceerd. 

Met het voorstel wordt beoogd om wettelijk vastgelegd de mogelijkheid te creëren om ondernemingspensioenfondsen met behoud van de eigen vermogens samen te voegen, ook indien deze ondernemingen niet behoren tot dezelfde (groep van) onderneming(en), zodat de levensvatbaarheid van de fondsen wordt bewaard. 

De wijzigingen in de PW bieden voor een aantal ondernemingspensioenfondsen een welkome oplossing. De andere kant van de medaille is dat het voorstel op grote bezwaren van de verzekeringsbranche zou kunnen stuiten. Immers, het voorstel biedt zoveel (keuze)ruimte dat het goed denkbaar is dat veel ondernemingspensioenfondsen ervoor zullen (moeten) kiezen. Een deel daarvan kan niet aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds vanwege een verschil in dekkingsgraad, of omdat er geen bedrijfstakpensioenfonds actief is, en men dus aangewezen is op verzekeraars. Door de mogelijke samenvoeging van ondernemingspensioenfondsen gaat voor verzekeraars een potentiële klantengroep verloren.

Collectieve Defined Contribution

Sinds begin jaren 2000 kennen veel ondernemingspensioenfondsen een zogenaamde CDC-regeling. Dat staat voor Collectieve Defined Contribution. Omdat bedrijven graag een stabiele premie willen betalen over de jaren, en omdat ze toekomstige (pensioen)verplichtingen al op de balans willen zetten, zijn CDC-regelingen ontstaan. De werkgever baseert zijn pensioentoezegging dan vaak op een middelloonregeling en vertaalt dat in een vaste premie gedurende 5 jaar. Als de rendementen dan echter tegenvallen, krijgen de werknemers niet het middelloonpensioen, maar het lagere pensioen dat gefinancierd kan worden. Op grond van de Pensioenwet bestaan CDC-regelingen niet. Als er dus te zijner tijd discussie ontstaat, is de kans reëel dat een rechter kiest voor de ‘zwakkere partij’ de werknemer en het toegezegde pensioen moet dan uitgekeerd worden. De werkgever moet dan alsnog extra pensioenpremies betalen. CDC-regelingen moeten dus altijd gepaard gaan met goede communicatie, zodat werknemers weten waar ze aan toe zijn.

Verzekeraar en PPI

Als u pensioen opbouwt, dan moet uw werkgever het pensioengeld onderbrengen bij een pensioenuitvoerder. Dat kan een bedrijfstakpensioenfonds zijn (gekoppeld aan een bedrijfstak), een ondernemingspensioenfonds (gekoppeld aan één bedrijf), een verzekeraar of sinds 2010 een PremiePensioenInstelling (PPI). Voor verzekeraars en PPI’s vindt u hier de informatie die u nodig hebt.

Hoe werkt een verzekeringsmaatschappij?

Pensioen kan worden ondergebracht bij een professionele verzekeringsmaatschappij. Hiertoe wordt een verzekering afgesloten die de pensioenaanspraken afdekt. Dit noemen we een uitvoeringsovereenkomst. 

In de Pensioenwet is het niet meer toegestaan dat de werknemer de uitvoeringsovereenkomst afsluit. In alle gevallen zal dus de werkgever degene zijn die de overeenkomst met de verzekeraar aangaat. 

Door de aangescherpte verhoudingen tussen werkgever – werknemer en pensioenuitvoerder in de Pensioenwet is de zorgplicht en verantwoordelijkheid van de verzekeraar verder uitgebreid. 

Aangezien er geen sprake is van een bestuur dat de inhoud van de pensioenregeling vaststelt, is de pensioentoezegging een rechtstreeks gevolg van de onderhandelingen tussen werkgever en werknemer. Wel dient de ondernemingsraad toestemming te geven voor het aangaan, wijzigen en beëindigen van een pensioenovereenkomst, waardoor de positie van de individuele werknemers wordt versterkt. De uitvoeringsovereenkomst die de werkgever aangaat met de verzekeringsmaatschappij is altijd gebaseerd op de pensioenovereenkomst. 

De keuze om een pensioenregeling onder te brengen bij een pensioenfonds dan wel een professionele verzekeraar, dient voor de werknemer dezelfde toegezegde pensioenaanspraken tot gevolg te hebben. Met andere woorden, de wijze van veiligstelling mag voor de werknemer niet tot een betere of slechtere pensioenregeling leiden. Om dit te bewerkstelligen is in de Pensioenwet gekozen om alle pensioenuitvoerders gelijk te behandelen en alleen waar nodig specifieke bepalingen voor pensioenfondsen of verzekeraars op te nemen.

Betalingsachterstand

Pensioenuitvoerders, dus ook verzekeringsmaatschappijen hebben een meldingsplicht als er een betalingsachterstand is bij de werkgevers. Vroeger lag de meldingsplicht naar de deelnemers toe bij de werkgever. De pensioenuitvoerder hoefde zich alleen maar tot de werkgever te richten. Begrijpelijkerwijs ‘verzuimden’ veel werkgevers om de deelnemers te informeren omtrent de betalingsachterstanden. De Pensioenwet heeft daar sinds 2007 verandering ingebracht.

Artikel 28 van de Pensioenwet geeft aan wat een pensioenfonds moet doen bij een betalingsachterstand.

  1. Een pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad en, bij het ontbreken daarvan, de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
  2. Gedurende de in het eerste lid bedoelde situatie informeert een pensioenfonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd is.
  3. Indien een ondernemingspensioenfonds op grond van artikel 123, tweede of derde lid, gescheiden vermogens aanhoudt, worden de voorgaande leden toegepast per afgescheiden vermogen.

In artikel 29 van de Pensioenwet wordt aangegeven wat een verzekeraar moet doen bij een betalingsachterstand.

  1. Een verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.
  2. Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.
  3. De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.
  4. De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.
  5. De dekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen of het overlijdensrisico blijft volledig in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling.
  6. Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie, rente en kosten met de pensioenaanspraken. Kosten voor zover voortvloeiend uit het premievrijmaken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.
  7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de premiepensioeninstelling.

Voor de verzekeraar betekent dit artikel het volgende. De premievrijmaking mag maar met terugwerkende kracht tot vijf maanden voor de gedane mededeling worden doorgevoerd. Dit betekent dat hoe langer de verzekeraar wacht, des te langer de premieachterstand voor rekening van de verzekeraar gaat komen. Het wordt dus noodzakelijk voor verzekeraars om heel alert te reageren bij betalingsachterstanden. Daarbij geldt uiteraard wel dat de verzekeraar een inspanningsverplichting heeft om de premie betaald te krijgen.

Wil de verzekeraar het risico zoveel mogelijk beperken dan zal in de eerste maand na afloop van het kwartaal de nodige inspanning verricht moeten worden om de premie betaald te krijgen. Vervolgens kan meteen na het verstrijken van de betalingstermijn, één maand na afloop van het kwartaal, de mededeling aan de deelnemers gedaan worden.

Vervolgens moet de verzekeraar drie maanden wachten tot overgegaan mag worden tot het daadwerkelijk premievrij maken met terugwerkende kracht tot vijf maanden voor de mededeling. In dat geval loopt de verzekeraar alleen het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico voor een periode van acht maanden. Een scherpe controle op de betalingen door werkgevers is dus vereist!

Wie is aansprakelijk voor de juiste deelnemersbestanden?

In de uitvoeringsovereenkomst die de werkgever met de uitvoerder aangaat, is vaak bepaald dat de verzekeraar niet aansprakelijk is voor de onjuiste informatieverstrekking door de werkgever. Het standpunt van verzekeringsmaatschappijen was daarom ook altijd dat een niet aangemelde werknemer geen pensioenrechten heeft jegens de verzekeringsmaatschappij. Volgens De Nederlandsche Bank is deze bepaling echter strijdig met de Pensioenwet en bouwt de betreffende werknemer wel degelijk pensioenrechten op jegens de verzekeringsmaatschappij. Dit standpunt is ook bevestigd door Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naar zijn mening heeft een werknemer die niet is aangemeld wel pensioenrechten opgebouwd bij de uitvoerder. Ter bescherming van de niet aangemelde werknemer stelt artikel 5 PW een aantal bepalingen van titel 17 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (Verzekering) buiten toepassing. Artikel 5 PW beoogt dus te voorkomen dat een pensioenuitvoerder zich tegen een claim van een werknemer verweert (of kan verweren) met de stelling dat de werkgever (verzekeringnemer) zijn mededelingsplicht niet heeft nagekomen. De niet aangemelde werknemer kan de pensioenuitvoerder direct aanspreken omdat hij rechtstreeks partij is geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. In die uitvoeringsovereenkomst bedingt de werkgever van de pensioenuitvoerder dat deze de pensioenovereenkomst uitvoert die de werkgever met de werknemer heeft gesloten. De uitvoeringsovereenkomst omvat dus een zogenaamd derdenbeding ten gunste van de werknemer, welk beding door de werknemer is aanvaard door het sluiten van de pensioenovereenkomst. Vervolgens is het wel zo dat de pensioenuitvoerder de werkgever aansprakelijk kan stellen voor de geleden schade. Maar, de hoofdregels is dat de uitvoerder aansprakelijk is voor de pensioenrechten van werknemers die onder de pensioenregeling vallen. Hij moet dus goed controleren of alle werknemers in beeld zijn en met de juiste (salaris)gegevens.

Wat is een PremiePensioen Instelling (PPI)?

Sinds 1 januari 2011 is de premiepensioeninstelling (PPI) in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Pensioenwet (Pw) opgenomen. De PPI mag uitsluitend in de opbouwfase van het pensioen als aanbieder optreden voor zogenaamde beschikbare premieregelingen of DC (Defined Contribution). Hierbij staat wel de premiebijdrage vast, maar niet de hoogte van het uiteindelijke pensioen. 
De PPI is specifiek gericht op de uitvoering van pensioenregelingen waarbij geen sprake is van verzekering van risico’s. Daarom mag de PPI geen pensioenuitkeringen verstrekken aan gepensioneerden, noch (rendements-)garanties bieden. 

Voor een levenslange pensioenuitkering op basis van het bij de PPI opgebouwde kapitaal zal de pensioengerechtigde naar een verzekeraar moeten. 
De PPI kwalificeert niet als verzekeraar en hoeft ook niet te voldoen aan de bij een verzekeraar horende solvabiliteitseisen. 
De PPI is aldus een nieuwe pensioenuitvoerder (naast het pensioenfonds en de pensioenverzekeraar) met beperkte kosten en grensoverschrijdende mogelijkheden. 

Doel van de introductie van de PPI is uiteindelijk het ontplooien van Europese pensioenactiviteiten, waardoor Nederland aantrekkelijker wordt voor buitenlandse DC-regelingen. Op zich is de PPI niets meer dan een veredelde bankrekening voor pensioensparen. Voorbeelden zijn BrandNewDay en BeFrank.

Pensioen en echtscheiding

Verdeling van de pensioenrechten na de scheiding.

Tot 1995 spraken we over verdeling, omdat opgebouwde pensioenaanspraken gezien werden als een vermogensbestanddeel dat tussen partijen moest worden verdeeld. Vanaf 1 mei 1995 is met de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding ervoor gekozen om de opgebouwde pensioenaanspraken uit die vermogenssfeer te halen en apart te verevenen. 

In beide gevallen wordt bij de scheiding vastgesteld waarop de ex-partner vanaf de pensioendatum van de ander recht heeft. Over en weer hebben de partners recht op de helft van tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Het eventuele nabestaandenpensioen gaat volledig naar de ex-partner. Als het onduidelijk is waarop de ex-partner precies recht heeft moet niet te lang worden gewacht met het vorderen van het pensioen. Anders kan een rechter stellen dat iemand zijn ‘recht’ heeft opgegeven en dat de vordering verjaard is. Dat hangt wel af van de feitelijke omstandigheden en de gedragingen van de ex-partner. 

Het is dus van belang om tijdig, bij de scheiding, alle zaken met betrekking tot uw pensioen ná de scheiding goed en volledig te regelen en niet op de lange baan te schuiven. Dat lijkt nu vaak aantrekkelijk en soms noodzakelijk om een compromis in een scheiding te bereiken, maar degene die straks een deel van het pensioen van de ander moet gaan ontvangen trekt vaak aan het kortste eind, omdat verjaring en rechtsverwerking een steeds grotere rol gaan spelen. Voorkom dat en regel het op tijd.

Pensioen & Echtscheiding

Bij echtscheidingen uit de Boon-Van Loon periode (1981 tot 1995) wordt nog regelmatig gediscussieerd over de verdeling van pensioenaanspraken. Soms is namelijk een verdeling bij de echtscheiding achterwege gebleven. Ex-partners die nu de pensioenleeftijd bereiken zien zich geconfronteerd met een gering pensioeninkomen.

Onlangs heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich uitgesproken over de vordering van de vrouw om 26 jaar na de echtscheiding alsnog het ouderdomspensioen van de man te verdelen. De man verweerde zich door aan te geven dat sprake is van verjaring en rechtsverwerking. In lijn met eerdere uitspraken bepaalt het Gerechtshof dat van verjaring geen sprake is omdat een vordering tot verdeling van de gemeenschap niet voor verjaring vatbaar is. Ook het beroep op rechtsverwerking helpt de man niet. Daarvoor dienen namelijk bijzondere omstandigheden aanwezig te zijn op grond waarvan bij de man een gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt. De vrouw had echter niets ondernomen zodat daar volgens het Gerechtshof geen sprake van was. Nog niet verdeelde pensioenaanspraken uit de Boon-Van Loon periode kunnen een tijdbom blijken voor (meestal) de man. Voor gescheiden vrouwen is er met deze jurisprudentie nog een mogelijkheid het pensioeninkomen te verbeteren.
Aangezien een bank geen sterftewinst kan hebben, zal het stamrechtkapitaal nooit aan de bank kunnen vervallen. Bij overlijden van werknemer zijn er drie opties:

  • Als de periodieke uitkeringen aan de werknemer al zijn ingegaan en de werknemer overlijdt tijdens de uitkeringsfase, dan gaan de uitkeringen over op zijn (ex) echtgen(o)t(e) / partner en / of zijn kinderen.
  • Zijn de periodieke uitkeringen nog niet ingegaan en de werknemer komt te overlijden, dan moet het saldo van de geblokkeerde rekening door de (ex) echtgen(o)t(e) / partner en / of zijn kinderen worden gebruikt voor een direct ingaande periodieke uitkering.
  • Bij afwezigheid van de echtgeno(o)t(e) / partner en kinderen jonger dan 30 jaar, vererft het resterende banksaldo derhalve aan de erfgenamen. Dit wordt alsdan belast als loon uit vroegere dienstbetrekking.

Ingeval de uitkeringen toekomen aan kinderen of pleegkinderen van de werknemer die ten tijde van het ontvangen van de eerste uitkering jonger zijn dan 30 jaar, moeten de uitkeringen uiterlijk eindigen bij het bereiken van de 30-jarige leeftijd van het kind. Voor kinderen jonger dan 30 jaar is de minimale duur van de uitkering niet van toepassing.

Jurisprudentie

Pensioen bij verkoop onderneming

Bij een overgang van onderneming – een verkoop of fusie - worden pensioengevolgen regelmatig niet in beeld gebracht. De gevolgen daarvan kunnen zeer ingrijpend zijn. In de zaak bij Rechtbank Midden-Nederland was sprake van een overgang van onderneming: een schoonmaakbedrijf werd overgenomen. Het Bedrijfstakpensioenfonds vorderde bij de nieuwe eigenaar achterstallige pensioenpremies die betrekking hadden op de periode voorafgaand aan de overname. De nieuwe eigenaar stelde onder meer dat bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds er geen wettelijke bepaling is die expliciet aangeeft dat de nieuwe eigenaar deze verplichting heeft. Bij CAO-verplichtingen is een dergelijke wettelijke grondslag er wel. De Kantonrechter stelt het Bedrijfstakpensioenfonds in het gelijk: de verplichting tot premiebetaling vloeit voort uit de arbeidsrelatie. De arbeidsvoorwaarde pensioen gaat daarmee over van de vervreemder naar de verkrijger. De nieuwe eigenaar draait dus op voor de achterstallige pensioenpremies. Duidelijk wordt dat het niet beoordelen van de pensioenen bij een overname duur kan uitpakken. De oude eigenaar kan aansprakelijk worden gesteld door de nieuwe eigenaar: in de schoonmaakbranche blijken de verhaalsmogelijkheden echter regelmatig tekort te schieten.

Nakoming pensioenregeling

Een niet verzekerd partnerpensioen leidt helaas regelmatig tot schrijnende situaties. De zonder partnerpensioen achterblijvende partner kan hiervoor werkgever en adviseur aansprakelijk houden. Inmiddels is dat verschillende keren gebeurd, onder meer naar aanleiding van afstandsverklaringen. In deze zaak was de pensioenregeling door de werkgever aangepast waarbij in de nieuwe regeling het partnerpensioen facultatief was. Werknemer en partner waren akkoord gegaan met de wijziging van de pensioenregeling en hebben niet gekozen voor een partnerpensioen. De partner eist in deze procedure nakoming van de oude pensioenregeling op grond van dwaling en de zorgplicht van de werkgever. Door de werkgever zou onvoldoende zijn gewezen op de gevolgen van het niet meer verzekeren van een partnerpensioen. De rechtbank komt echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Eiseres had namelijk geen vernietiging van de nieuwe pensioenovereenkomst gevorderd. Ook het beroep op de zorgplicht van de werkgever wordt door de rechtbank niet inhoudelijk beoordeeld. Die zorgplicht kan namelijk alleen verplichten tot een schadevergoeding. In de eis was een schadevergoeding echter niet opgenomen. Conclusie: ook al heeft de partner gelijk, er moet ook wel goed geprocedeerd worden en de juist eisen gesteld.

Internationaal

Geen fiscale aftrek, geen belasting

Wanneer iemand in het buitenland woont en werkt, kan hij in Nederland pensioen blijven opbouwen. Als hij de pensioenpremies niet kan aftrekken, houdt Nederland er in de uitkeringsfase rekening mee. Maar dan moet de belastingplichtige wel kunnen aantonen dat hij inderdaad geen aftrek heeft genoten. Dit werd tot aan de Hoge Raad uitgevochten tussen een belastingplichtige en de belastingdienst. Toch zit het Nederlandse fiscale stelsel(soms) verrassend eenvoudig in elkaar. Wanneer een belastingplichtige fiscaal voordeel geniet (zoals aftrek van betaalde pensioenpremies of vrijstelde opbouw van pensioenaanspraken) staat daar belastingheffing tegenover. In dit geval over de uitkering. En omgekeerd: wanneer er geen fiscaal voordeel is genoten, vindt er ook geen belastingheffing plaats. In deze procedure beroept de belastingplichtige zich op deze methodiek. Maar hij vergeet één belangrijke voorwaarde: de belastingplichtige moet wel aan kunnen tonen dat hij geen fiscaal voordeel heeft genoten. Hij heeft dit niet aannemelijk weten te maken waardoor de pensioenuitkeringen toch volledig belast zijn. Het advies is dus om altijd bewijsstukken te bewaren.

Pensioenrechten internationaal meenemen

De Europese Raad stemt in met de Pension Portability Directive (de richtlijn ter verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten). Dat gebeurde acht jaar nadat de Europese Commissie voor het eerst voorstellen op dit gebied publiceerde. Voor werknemers die in een andere lidstaat gaan werken is het vrijwel onmogelijk om pensioenrechten mee te nemen. Volgens de Europese Commissie (EC) belemmerde dit de arbeidsmobiliteit van werknemers in hoge mate. Daarom publiceerde de EC acht jaar geleden een conceptrichtlijn. Met als doel: het verbeteren van de arbeidsmobiliteit tussen de lidstaten. Ten opzichte van de oorspronkelijke conceptrichtlijn gaat de inhoud van de laatste conceptrichtlijn veel minder ver. Hoewel de titel anders doet vermoeden, zijn er geen bepalingen opgenomen die de werknemer het recht geeft om pensioenaanspraken mee te nemen wanneer hij in een andere lidstaat gaat werken. Een dergelijke bepaling is politiek niet haalbaar. Wat er over blijft is een conceptrichtlijn met een paar algemene bepalingen die alleen zien op werknemers die een andere baan gevonden hebben in een andere lidstaat. Voor Nederland heeft de conceptrichtlijn geen gevolgen. De bepalingen in de Pensioenwet gaan verder dan de minimale bepalingen uit de conceptrichtlijn. Dat betekent in ieder geval dat opgebouwde pensioenrechten in Nederlanden altijd behouden blijven, ook al emigreert de pensioengerechtigde en/of gaat hij in het buitenland wonen of werken.

Overheid moet pensioenen beschermen bij faillissement werkgever

Het Europese Hof van Justitie (HvJ) deed onlangs uitspraak in een zaak tegen Ierland. Dat land voldeed niet aan haar verplichtingen om pensioenaanspraken te beschermen in het geval van faillissement van de werkgever. Volgens het Hof zijn lidstaten verantwoordelijk om er voor te zorgen dat minimaal 49% van het pensioen kan worden uitgekeerd. De gevolgen voor Nederland zijn te verwaarlozen. 

Uit Richtlijn 2008/94/EG, deze uitspraak en eerdere jurisprudentie van het HvJ maken duidelijk dat een lidstaat de verplichting heeft om te garanderen dat werknemers minimaal 49% van hun salarisdiensttijd pensioen ontvangen wanneer de werkgever failliet gaat. De slechte economische of financiële situatie van een land maken dit niet anders. Wanneer een land deze verplichting niet nakomt, kan de benadeelde (ex-)werknemer van dit land een schadevergoeding eisen. 
In de Pensioenwet zijn strikte voorwaarden opgenomen voor wat betreft de premiebetalingsverplichting van de werkgever en de mogelijkheden die een pensioenverzekeraar heeft in geval van premieachterstand. Daarnaast geeft de verzekeraar een garantie af dat pensioenuitkeringen uit een salarisdiensttijdregeling ook werkelijk uitgekeerd kunnen worden. Hiervoor gelden strenge solvabiliteiteisen die door DNB gecontroleerd worden. Het effect bij een pensioenverzekeraars van het arrest is dus gering. 

Bij een pensioenfonds is dat anders. Ook hierbij geldt de premiebetalingsverplichting van de werkgever. De Pensioenwet kent veel meer voorwaarden die de werknemer beschermen zoals de eis van een kostendekkende premie en de maatregelen die een fonds moet nemen wanneer de dekkingsgraad onvoldoende is. Wanneer een fonds een dekkingstekort heeft, kan het als laatste redmiddel afstempelen. Alle maatregelen die een fonds neemt zijn erop gericht om de dekkingsgraad weer op peil te brengen. De kans dat het fonds meer dan 50% moet afstempelen, is redelijk theoretisch. 

Het arrest heeft gevolgen voor de Nederlandse overheid wanneer de theoretische omstandigheid zich voordoet dat een pensioenfonds meer dan 50% moet afstempelen én wanneer de betreffende werkgever failliet gaat. Vooral bij bedrijfstakpensioenfondsen is dat risico te verwaarlozen. Bij ondernemingspensioenfondsen zou dit risico iets hoger kunnen zijn, maar nog steeds niet al te groot.

AFM en DNB

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandse Bank (DNB) houden toezicht op uw pensioen. Wordt het goed beheerd en zijn ze voldoende solvabel (DNB) en wordt er goed gecommuniceerd (AFM). Ook houdt de AFM bij uitstek toezicht op pensioenadviseurs en geeft informatie en richtlijnen hoe zij zich moeten gedragen en hoe zij moeten adviseren. Daarom informeren wij u graag met de relevante zaken van deze toezichthouders in deze rubriek.

Leidraad tweedepijler pensioenadvisering

Als gevolg van het rapport Kwaliteit advies tweedepijler heeft de AFM 11 leidraden gepubliceerd. Graag presenteren wij er 2. De overige 9 kunt u vinden via www.afm.nl. De leidraden zijn primair gericht op de adviseur, maar ook interessant voor u als werkgever of werknemer/OR. De 1e omdat de AFM hierin aangeeft hoe haar rol is bij pensioenadvies De 11e omdat hierin het belang van de betaalbaarheid wordt aangegeven. De rol van adviseur hierbij is natuurlijk groot.

Interpretatie over pensioenadvies en -bemiddeling door accountantskantoren en actuariële adviesbureaus

De AFM heeft geconstateerd dat accountantskantoren en actuariële adviesbureaus die pensioenadvies leveren (hierna pensioenadviseurs) regelmatig adviseren over financiële producten zonder te beschikken over een vergunning op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Ook heeft de AFM vastgesteld dat deze pensioenadviseurs bemiddelen in deze producten zonder de vereiste vergunning. Het gaat bij adviseren en bemiddelen bijvoorbeeld om het vergelijken en aanbevelen van (collectief) verzekerde pensioenregelingen en het begeleiden van de klant in de onderhandelingen met de verzekeraar.

Door te adviseren en/of te bemiddelen zonder vergunning overtreden deze pensioenadviseurs mogelijk de Wft. De AFM heeft deze adviseurs erop gewezen dat zij hun activiteiten in overeenstemming moeten brengen met de geldende wet- en regelgeving. Daarbij spoort de AFM pensioenadviseurs aan om een vergunning aan te vragen voor bemiddelen en adviseren. Als pensioenadviseurs geen vergunning hebben, moeten zij strikt voldoen aan de voorwaarden van de Vrijstellingsregeling Wft. Op grond van deze vrijstellingsregeling kan een pensioenadviseur namelijk zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor adviseren.

In deze interpretatie geeft de AFM nadere uitleg over de vergunningplicht voor pensioenadviseurs en de vrijstellingsmogelijkheden.

Toelichting

Wat is bemiddelen in financiële producten?
Een (collectief) verzekerde pensioenregeling is een (levens)verzekering en dus een financieel product volgens de Wft. Voor bemiddelen in financiële producten is een vergunning nodig op grond van artikel 2:80, eerste lid, Wft. De Wft hanteert een ruim begrip van bemiddelen. Alle werkzaamheden die zijn gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een verzekeraar, gelden als bemiddelen. Wanneer een pensioenadviseur voor zijn klant offerteaanvragen verricht, de contractonderhandelingen uitvoert, of anderszins behulpzaam is bij het totstandbrengen van een verzekeringsovereenkomst, is dus sprake van bemiddelen.
Dit is ook al het geval als de pensioenadviseur meer dan contactgegevens van zijn klant aan de verzekeraar verstrekt. Het maakt daarbij niet uit of de pensioenadviseur voor zijn diensten wordt betaald door de klant, of daarvoor provisie ontvangt van de verzekeraar. De AFM heeft in de nieuwsbrief van maart 2009 nadere uitleg gegeven over het begrip ‘bemiddelen’.

Wat is adviseren over financiële producten?
Ook het adviseren over financiële producten is alleen toegestaan met een vergunning van de AFM. Dit is bepaald in artikel 2:75, eerste lid, Wft. Er is volgens de Wft, zo blijkt uit de wetstoelichting, sprake van adviseren wanneer een onderneming een aanbeveling doet voor een concreet financieel product van een bepaalde aanbieder aan een bepaalde cliënt. Een pensioenadviseur die na de beoordeling van offertes zijn klant de meest gunstige pensioenverzekering van een bepaalde aanbieder aanbeveelt, adviseert dus volgens de Wft.

Vrijstellingsregeling
De Wft kent een vrijstellingsregeling voor de vergunningplicht voor adviseren. Een pensioenadviseur hoeft namelijk geen vergunning te hebben voor het adviseren over financiële producten, als hij voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

  1. De pensioenadviseur moet een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten.
  2. Uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid heeft de pensioenadviseur inzicht in de financiële situatie van zijn cliënt.
  3. De adviezen over financiële producten moeten in het verlengde liggen van de hoofdberoepswerkzaamheid van de pensioenadviseur.
  4. De pensioenadviseur mag voor de verleende adviezen geen provisie ontvangen van de verzekeraar.
  5. De adviezen mogen slechts marginaal onderdeel uitmaken van de totale werkzaamheden van de pensioenadviseur.
  6. De pensioenadviseur mag niet tevens bemiddelen in het product waarover hij adviseert.

Bovenstaande voorwaarden zijn terug te vinden in artikel 5 van de Vrijstellingsregeling Wft.

Vergunning voor bemiddelen
In plaats van voldoen aan de voorwaarden van de Vrijstellingsregeling spoort de AFM pensioenadviseurs aan om een vergunning aan te vragen voor bemiddelen in financiële producten. Met een vergunning voor bemiddelen in levensverzekeringen mag de adviseur tevens adviseren over pensioenverzekeringen (de afzonderlijke vergunningplicht voor adviseren is dan namelijk niet van toepassing*). Als de adviseur voldoet aan de gestelde vergunningeisen en van de AFM een vergunning krijgt, moet hij de gedragsregels naleven die voor financiële dienstverleners van toepassing zijn op grond van de Wft.

1 januari 2012: belangrijke datum
De markt voor pensioenverzekeringen wordt voor werkgevers en werknemers steeds belangrijker. De AFM verwacht daarom dat de vraag naar advisering over pensioenverzekeringen zal groeien. Dit biedt kansen voor pensioenadviseurs met een vergunning. De AFM wijst er op dat de deskundigheidseisen voor advisering in pensioenverzekeringen worden aangescherpt, conform het advies van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening. Naar verwachting treedt daartoe per 1 januari 2012 een nieuwe Wft-module Pensioenverzekeringen in werking. Deze module beoogt de kwaliteit van de pensioenadvisering te verbeteren. Nieuwe adviseurs en bemiddelaars in pensioenverzekeringen zullen direct, per 1 januari 2012, moeten voldoen aan de verscherpte deskundigheidseisen van deze module. Voor dienstverleners die dan al over een vergunning van de AFM beschikken, geldt een overgangsperiode van twee jaar om aan de nieuwe eisen te voldoen.
Meer informatie over het aanvragen van een vergunning kunt u vinden via de link hieronder of bij het ondernemersloket van de AFM. Het ondernemersloket is te bereiken op telefoonnummer 0800 - 6800 680 (gratis).

Tot slot
De AFM ziet nauwlettend toe op partijen die bemiddelen of adviseren zonder vergunning; adviseren zonder vergunning kan alleen als aan alle voorwaarden van de Vrijstellingsregeling is voldaan. De AFM kan maatregelen treffen als dit niet gebeurt, zoals het opleggen en publiceren van een boete.

Rapport Kwaliteit Advies Tweedepijler Pensioen

Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van het pensioenadvies heeft de AFM onderzoek uitgevoerd bij 16 financieel dienstverleners die het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) adviseren over rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de AFM het rapport ‘Kwaliteit Advies Tweedepijler Pensioen’ geschreven.

Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat de kwaliteit van het advies over pensioenverzekeringen onder de maat is. Van de onderzochte financieel dienstverleners scoort 31% zeer slecht, 44% slecht, 19% matig en 6% redelijk in hun pensioenadvisering aan werkgevers. In totaal heeft de AFM 42 pensioendossiers onderzocht. In haar rapport doet de AFM naar aanleiding van haar bevindingen aanbevelingen aan verschillende partijen. Tevens beschrijft de AFM de acties die zij heeft ondernomen of waar zij nog mee bezig is.

Toezicht op Pensioenfondsen

Iedereen die in Nederland woont of werkt bouwt pensioen op volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarnaast kunt u aanvullend pensioen opbouwen via een pensioenfonds of levensverzekeraar. Het is de taak van de Nederlandsche Bank (DNB) toezicht te houden op deze instellingen.

Hoe bouw ik aanvullend pensioen op?
Aanvullend pensioen kunt u opbouwen via uw werkgever of door zelf een verzekering af te sluiten. Een werkgever is verplicht pensioen voor zijn werknemers op te bouwen wanneer:

  • Er een verplichting geldt voor de bedrijfstak van de werkgever.
  • Dit is vastgelegd in de CAO.

In andere gevallen mag de werkgever hierover zelf beslissen. Dat wil niet zeggen dat er dan geen pensioenregeling is. De meeste werkgevers hebben een pensioenregeling opgenomen in hun arbeidsvoorwaarden.

U kunt ook zelf voor uw pensioen sparen. Om uw premie voor de belasting te kunnen aftrekken, is het noodzakelijk dit via een lijfrentepolis of levensverzekering te doen.

Toezicht door DNB
Voor het oprichten van een pensioenfonds of verzekeraar is toestemming van DNB nodig. Toestemming wordt alleen gegeven als een pensioenfonds of levensverzekeraar over voldoende financiële middelen beschikt én wordt geleid door deskundige en integere bestuurders. DNB controleert pensioenfondsen op basis van de Pensioenwet (Pw) en levensverzekeraars op basis van de Wet financieel toezicht (Wft). Door goed toezicht te houden verkleint DNB de kans dat uw pensioenfonds of levensverzekeraar in moeilijkheden komt.

Toezicht op Verzekeraars

Wanneer u een verzekering afsluit is het verstandig om een aantal zaken na te gaan. Welke risico’s dekt uw verzekering? Wat zijn de voorwaarden die uw verzekeraar stelt aan de verzekering? Beschikt de verzekeraar van uw keuze wel over een vergunning? De Nederlandsche Bank (DNB) verleent vergunningen aan verzekeraars die aan wettelijke eisen voldoen en controleert de naleving.

Het afsluiten van een verzekering
Een verzekering is een overeenkomst die u aangaat met uw verzekeraar. Een polis vormt het bewijs van deze overeenkomst. Hierin wordt kort beschreven tegen welk risico u bent verzekerd. Verder wordt in de polis verwezen naar de polisvoorwaarden. Dit zijn de voorwaarden die uw verzekeraar op de afgesloten verzekering van toepassing verklaart.

Voordat u een overeenkomst sluit, is het belangrijk deze voorwaarden goed door te lezen. Bij vragen kunt u contact opnemen met uw verzekeraar of tussenpersoon. Bij ingewikkelde producten worden de eigenschappen van een product nader uitgelegd in de Financiële bijsluiter. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de Financiële bijsluiter.

Let u bij het afsluiten van een verzekering vooral op:

  • Wat er wel en niet wordt gedekt door de verzekering.
  • Wat u moet doen om aanspraak te kunnen maken op uw schadevergoeding of uw levensverzekering.
  • Of uw verzekering automatisch verlengd wordt.
  • Hoe u uw verzekering weer kunt opzeggen.

Soorten verzekeringen
Er zijn verschillende soorten verzekeringen: schadeverzekeringen, levensverzekeringen en natura-uitvaartverzekeringen.

  • Schadeverzekeringen
    Hiermee verzekert u zich tegen risico op schade. Dit kan materiële schade te zijn, zoals bij een auto- of brandverzekering, maar ook immateriële schade. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een ziektekostenverzekering of een rechtsbijstandverzekering.
  • Levensverzekeringen
    Dit is een verzekering op het leven en de dood van een persoon. De verzekeraar keert een afgesproken bedrag uit bij overlijden vóór de einddatum van de verzekering, of een afgesproken bedrag op de einddatum als de verzekerde persoon nog leeft. Let op: ongevallenverzekeringen zijn geen levensverzekeringen.
  • Natura-uitvaartverzekeringen
    Natura-uitvaartverzekeraars keren uit in natura in plaats van geld. Bij overlijden draagt de natura-uitvaartverzekeraar niet alleen de kosten maar regelt ook de uitvaart. Dit in tegenstelling tot gewone uitvaartverzekeringen waarbij u alleen een bedrag ontvangt, waarna u zelf de uitvaart regelt en betaalt.

Vergunningen en registers
Wie in Nederland als verzekeraar optreedt moet over een vergunning beschikken. Alle verzekeraars met een vergunning zijn opgenomen in de registers van DNB. Vergunningen worden alleen verstrekt als een verzekeraar over voldoende financiële middelen beschikt en wordt geleid door betrouwbare en deskundige bestuurders. Het toezicht van DNB is geen garantie dat een verzekeraar nooit in moeilijkheden kan komen. De kans hierop is wel aanzienlijk kleiner.

DNB controleert verzekeraars die onder haar toezicht staan op basis van de Wet financieel toezicht (Wft). Onderaan de pagina vindt u een link naar de registers alsook naar de verschillende wetten.

Buitenlandse verzekeraars
Ook buitenlandse verzekeraars kunnen via bijkantoren verzekeringsproducten in Nederland aanbieden. Dit mogen zij doen op basis van een vergunning verkregen in een ander EU-land. Deze verzekeraars staan niet onder toezicht van DNB maar van het land waar zij hun hoofdvestiging hebben. Dit is mogelijk omdat het toezicht in EU volgens Europese verzekeringsrichtlijnen is opgezet en dus in ieder land vrijwel gelijk is. Als een buitenlandse verzekeraar (uit Europa) in Nederland producten aanbiedt zonder hier over een kantoor te beschikken, spreken we van vrije dienstverrichting (VDV). Deze buitenlandse verzekeraars moeten zich wel melden bij DNB.

Een overzicht van alle aangemelde buitenlandse verzekeraars treft u aan in de Registers Verzekeraars. Een overzicht van buitenlandse toezichthouders is als download onderaan deze pagina opgenomen.

Tussenpersonen
Verzekeraars bieden hun producten vaak aan via tussenpersonen. Tussenpersonen, ook wel assurantietussenpersonen genoemd, staan niet onder toezicht van DNB maar van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

Veelgestelde vragen


Kies uw categorie:

Betaal ik mee aan mijn pensioenregeling?

De pensioenpremie wordt niet altijd volledig door de werkgever betaald. Er mag dus ook een bijdrage worden gevraagd van u als werknemer. Dit is vastgelegd in uw arbeidsovereenkomst en in de Pensioenovereenkomst. Op uw salarisstrook ziet u de pensioenpremie ook terug indien deze van toepassing is.

Hoe geef ik wijzigingen in mijn persoonlijke situatie door aan de uitvoerder?

U kunt uw wijzigingen meestal middels een formulier doorgeven bij de pensioenuitvoerder: Verzekeraar, Premie pensioen instelling, of Pensioenfonds. Uw werkgever heeft meer informatie over het bestaan en de beschikbaarheid van een dergelijk formulier.

Waar kan ik zien hoeveel pensioen ik heb opgebouwd?

Zolang u in dienst bent, ontvangt u jaarlijks een Uniform Pensioen Overzicht (UPO) waarop u kunt zien hoeveel pensioen u tot dan toe hebt opgebouwd. Ook ziet u in dit pensioenoverzicht hoeveel pensioen u nog kunt opbouwen tot de pensioendatum, onder voorwaarde dat uw opbouw in de pensioenregeling zich onveranderd voortzet en uw salaris en de pensioenregeling niet verandert. Na uitdiensttreding ontvangt u minimaal een keer in de vijf jaar een pensioenoverzicht.

Wat is de franchise?

In principe ontvangt iedereen vanaf de gerechtigde leeftijd (tussen 65 en 67 jarige leeftijd) een AOW-uitkering van de overheid. Om die reden blijft bij de opbouw van het pensioen een gedeelte van het salaris buiten beschouwing en bouwt u alleen pensioen op over het gedeelte van het salaris dat u méér verdient dan een drempelbedrag. Dat drempelbedrag noemt men de franchise. Het is moeilijk te voorspellen wat er exact met de hoogte van de AOW-uitkering zal gebeuren. Deze franchise wordt vrijwel altijd jaarlijks aangepast. De minimale wettelijke franchise per 1 januari 2017 bedraagt € 13.123,-. De franchise in uw pensioenregeling vindt u terug op het Uniform Pensioen Overzicht (UPO).

Gaat de pensioenopbouw door als ik arbeidsongeschikt ben en uit dienst ga?

Als u arbeidsongeschikt raakt en een WIA-uitkering van de overheid ontvangt, gaat de pensioenopbouw in de pensioenregeling gewoon door. De werkgever blijft verantwoordelijk voor de opbouw van het pensioen over het arbeidsgeschikte deel. De uitvoerder neemt de financiering van de pensioenopbouw over het arbeidsongeschikte deel voor zijn rekening. Treedt u na een periode van arbeidsongeschiktheid uit dienst, dan gaat de pensioenopbouw over het arbeidsongeschikte deel door. Als daarna uw arbeidsongeschiktheidspercentage lager wordt, dan wordt de pensioenopbouw hieraan aangepast. Wordt het arbeidsongeschiktheidpercentage hoger, dan blijft de pensioenopbouw ongewijzigd.

Krijg ik een uitkering als ik arbeidsongeschikt ben?

Afhankelijk van uw mate van arbeidsongeschiktheid ontvangt u wel of geen uitkering van de overheid. Daarnaast kunnen twee verzekeringen worden afgesloten die in geval van arbeidsongeschiktheid een aanvulling geven op uw inkomen: een WGA-hiaatverzekering en een WIA-arbeidsongeschiktheidspensioen.

Hoeveel ouderdomspensioen bouw ik jaarlijks op?

Uw inkomen na uw pensionering bestaat uit AOW, pensioen en eventueel een aanvulling op uw inkomen via privévoorzieningen. AOW krijgt u van de overheid. Bij de werkgever neemt u deel aan een pensioenregeling: het jaarlijks opgebouwde ouderdomspensioen staat op uw Uniform Pensioen Overzicht (UPO) opgenomen. Het wordt de 'Factor A' genoemd. Het totaal te bereiken pensioen vindt u ook terug op het UPO. Daarnaast kunt u zelf een eventuele aanvulling op uw inkomen regelen. Denk hierbij aan koopsom- of lijfrentepolissen, spaargeld, beleggingen of een eigen huis.

Ik woon samen. Heeft mijn partner recht op nabestaanden(partner)pensioen?

Heeft u een niet-geregistreerd partnerschap, dan komt uw partner in aanmerking voor het nabestaanden(partner)pensioen. Daarbij geldt dat u vóór het bereiken van de pensioendatum moet voldoen aan een van onderstaande voorwaarden: - U hebt bij de notaris een samenlevingscontract afgesloten waarin financiële afspraken zijn gemaakt én u woont langer dan een half jaar samen. Óf, - U woont langer dan vijf jaar onafgebroken met uw partner samen (zonder samenlevingscontract).

Hoe hoog is het nabestaanden(partner)pensioen?

U bouwt in nagenoeg alle pensioenregelingen ook een pensioen op voor uw partner. Als u overlijdt ná het bereiken van de pensioendatum, ontvangt uw partner meestal 70% van het bereikte ouderdomspensioen, afhankelijk van de datum van indiensttreding. Overlijdt u vóór het bereiken van de pensioenleeftijd, dan bedraagt het partnerpensioen 70% van het pensioen dat u zou bereiken op de pensioendatum, afhankelijk van de datum van indiensttreding.

Hoe hoog is het wezenpensioen?

Ook uw kinderen ontvangen in de regel een pensioenuitkering bij uw overlijden. Als u overlijdt, bedraagt het wezenpensioen per (stief- of pleeg)kind maximaal 14% van het ouderdomspensioen dat u zou bereiken op de pensioendatum, afhankelijk van de datum van indiensttreding. Het is gebruikelijk dat kinderen recht hebben op deze uitkering tot hun 18e, maar maximaal tot 30 jaar. Kinderen die beide ouders verliezen, ontvangen een dubbele uitkering: 28% van het te bereiken ouderdomspensioen. Ook pleeg- en stiefkinderen die door u of uw partner worden opgevoed, komen mogelijk in aanmerking voor een wezenpensioen.

Ik ben na mijn pensionering een verbintenis aangegaan. Krijgt mijn partner een pensioen als ik overlijd?

Nee, als u ná uw pensionering bent getrouwd of een geregistreerd of niet-geregistreerd partnerschap bent aangegaan, heeft uw partner geen recht op partnerpensioen.

Kan ik voor mijn 67e met pensioen?

Ja. U kunt uw ouderdomspensioen vanaf een eerdere leeftijd laten ingaan.

Krijg ik ook vakantiegeld na mijn pensionering?

De AOW kent wel een vakantiegelduitkering, maar uw pensioen niet. Het vakantiegeld is al verwerkt in de uitkering die u maandelijks ontvangt. U ontvangt uw pensioen dus in twaalf maandelijkse, gelijke uitkeringen.

Wat is uitruil?

Uitruil houdt in dat u op de pensioendatum het opgebouwde nabestaanden(partner)pensioen (geheel of gedeeltelijk) om laat zetten in extra ouderdomspensioen. Dit kunt u doen als u geen partner hebt, of als uw partner zelf al over voldoende pensioen beschikt.

Wat wordt bedoeld met ‘variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen’?

De kans is groot dat uw financiële lasten gedurende de eerste jaren van uw pensionering hoger zijn dan in de jaren erna. Dit kan allerlei oorzaken hebben. U hebt bijvoorbeeld nog doorlopende hypotheeklasten. Of u ontvangt nog geen AOW-uitkering . Of u trekt er de eerste jaren na de pensionering vaker op uit, dan in de jaren erna. De constructie ‘variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen’ verdeelt het pensioeninkomen zo, dat u in het begin van uw pensionering meer inkomen ontvangt dan in de jaren daarna.

Wat gebeurt er met het nabestaanden(partner)pensioen?

Het volledige nabestaanden(partner)pensioen dat u voor en tijdens het (niet-)geregistreerd partnerschap hebt opgebouwd, is bestemd voor uw ex-partner. Als u hiervoor ook een partner had, heeft de verdeling geen invloed op het pensioen dat al aan deze partner was toegewezen: deze behoudt dus zijn of haar oorspronkelijke recht op bijzonder partnerpensioen.

Wat gebeurt er met het ouderdomspensioen?

Als u uw verbintenis hebt beëindigd (echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap) na 1 mei 1995 is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing. Bij de standaardverdeling ontvangen u en uw ex-partner ieder 50% van het tijdens de verbintenis opgebouwde ouderdomspensioen. Zolang u en uw ex-partner in leven zijn, krijgt u elk 50% van het tijdens de verbintenis opgebouwde ouderdomspensioen vanaf het moment dat uw pensioen ingaat.

Overlijdt uw ex-partner eerder dan u, dan krijgt u weer 100% van het opgebouwde ouderdomspensioen. Komt ú te overlijden, dan stopt ook het ouderdomspensioen voor uw ex-partner. U kunt met uw ex-partner ook een andere verdeling van het pensioen afspreken. Dit moet u regelen bij huwelijkse voorwaarden of in een echtscheidingsconvenant.

Ik heb pensioenrechten opgebouwd bij vorige werkgevers. Hoe achterhaal ik waar deze verzekerd zijn?

Op www.mijnpensioenoverzicht.nl kunt u alle opgebouwde pensioenaanspraken bij uw huidige en voorgaande werkgevers terugvinden inclusief informatie over uw AOW uitkering.

Wat gebeurt er met nabestaandenpensioen als ik uit dienst ga?

Wanneer u uit dienst treedt, blijft het opgebouwde nabestaanden(partner)pensioen van u. Wanneer u de waarde van het pensioen overdraagt, gaat ook het nabestaanden(partner)pensioen mee naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Indien er geen nabestaandenpensioen opgebouwd wordt, maar uitsluitend verzekerd door middel van een risicoverzekering, bevat deze geen waarde. Dan kan er dus ook niets 'van u' worden.

Wat is waardeoverdracht?

Bij waardeoverdracht koopt u het pensioen af dat u bij de ene pensioenuitvoerder (pensioenuitvoerder A) hebt opgebouwd en koopt u vervolgens direct pensioen in voor de afkoopsom bij uw huidige pensioenuitvoerder (pensioenuitvoerder B). U hebt na de waardeoverdracht geen recht meer op pensioen van pensioenuitvoerder A, maar pensioenuitvoerder B zal uw pensioen uitkeren. Let op: voor de uitkering van het ‘oude’ pensioen van pensioenuitvoerder A gelden na de waardeoverdracht dus ook niet meer de voorwaarden van pensioenuitvoerder A, maar die van pensioenuitvoerder B (denk daarbij aan pensioenleeftijd, indexatie, mogelijkheden tot vervroegen pensioeningang, uitstellen pensioeningang etc.). Dit is de reden dat u altijd eerst een pensioenberekening (een soort offerte) van beide pensioenuitvoerders ontvangt, voordat u beslist of u de waarde wilt overdragen.

Staat uw vraag er niet bij? Neem contact met ons op en we helpen u graag verder! Klik hier.

Terug omhoog

Pensioen ABC


Hieronder vindt u, keurig alfabetisch gerangschikt de meeste pensioentermen uitgelegd. U klikt op de letter en kunt kiezen uit de bijbehorende pensioentermen.

Aanmerkelijk belang

Er is sprake van een aanmerkelijk belang als een belastingplichtige al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect

  • voor tenminste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld; of
  • rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot tenminste 5% van het geplaatste kapitaal; of
  • winstbewijzen heeft die betrekking hebben op tenminste 5% van de jaarwinst of die recht geven op 5% van hetgeen bij liquidatie van de vennootschap wordt uitgekeerd; of
  • gerechtigd is tot het uitbrengen van tenminste 5% van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap.

Het hebben van een aanmerkelijk belang is relevant voor de beloning van een aanmerkelijk belanghouder die tevens werkzaam is in de vennootschap (zie gebruikelijkloonregeling).

Aanspraak op pensioen

Een aanspraak op pensioen is een nog niet ingegane pensioenuitkering waar de werknemer recht op heeft als deze de pensioendatum bereikt, of het pensioenbedrag waar de nabestaanden recht op hebben als de (gewezen) werknemer voor de pensioendatum overlijdt.

Actuarieel herrekenen

Het herrekenen van pensioenaanspraken bij een (gedeeltelijk) gewijzigde pensioendatum of omzetting van een pensioen in een ander pensioen (bijvoorbeeld ouderdomspensioen naar nabestaandenpensioen), rekening houdend met de actuariële grondslagen.

Actuariele grondslagen

Grondslagen voor de verzekeringswiskunde. Deze zijn gebaseerd op de combinatie van een rentevoet en de kans op een onvoorzien voorval. Het onvoorziene voorval is in het geval van pensioenverzekeringen bijvoorbeeld overlijden of juist lang leven, of de kans op arbeidsongeschiktheid.

Afbouw doelvermogen

In de uitkeringsfase neemt het doelvermogen af, naarmate de pensioenen tot uitkering komen. Deze afname alsmede de vaststelling van de pensioenverplichting in eigen beheer in de uitkeringsfase moet op basis van actuariële grondslagen. Dus rekening houdend met intrest en overlevings- en sterftekansen plaatsvinden.

Afkoopverbod

Om als fiscaal zuivere pensioenregeling te kwalificeren moet in de pensioentoezegging onder andere zijn opgenomen dat de pensioenen niet afgekocht kunnen worden. Afkoop impliceert immers een uitkering van een kapitaal ineens, terwijl pensioenen periodiek uitgekeerd dienen te worden.

Afkopen

Afkopen is het uitkeren van een eenmalig bedrag aan de pensioengerechtigde ter vervanging van de (toekomstige) verplichting om vanaf ingangsdatum maandelijkse pensioenuitkeringen uit te betalen. Hierdoor verliest de pensioenaanspraak de pensioenbestemming. Afkoop is alleen toegestaan in een aantal gelimiteerde gevallen.

AFM

Zie Autoriteit Financiële Markten

Afzien van pensioen

Het prijsgeven van opgebouwde pensioenrechten. Afzien van in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten leidt tot progressieve belastingheffing en revisierente (20%) over de waarde in het economisch verkeer van de prijsgegeven rechten (zie ook waarde in het economisch verkeer).

Algemene Ouderdomswet

Algemene Ouderdomswet (1956). Sociale voorziening van de overheid voor Nederlanders vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd.

Antiselectie

Het verschijnsel dat mensen de neiging hebben om risico`s waaruit zij geen of nauwelijks schade verwachten niet te verzekeren, terwijl zij voor risico`s waarbij ze inschatten dat de schadekans groot zal zijn wel een verzekering willen afsluiten (zie ook autoselectie).

AOW

Zie Algemene Ouderdomswet.

Arbeidsongeschiktheidspensioen

Pensioen dat een werknemer ontvangt als deze arbeidsongeschikt is. De WIA is een arbeidsongeschiktheidpensioen van de overheid. Het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen kan de WIA-uitkering aanvullen tot een hoger salaris of een hoger uitkeringspercentage. De WIA wordt immers berekend als 70% van een salaris tot maximaal ongeveer € 54.000,-.

Arbeidsongeschiktheidspercentage

In het geval van arbeidsongeschiktheid drukt een keuringsarts het arbeidsvermogen van de werknemer uit in procenten. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt 100% min de vastgestelde overblijvende ‘verdiencapaciteit’.

Autoriteit Financiële markten

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de financiële markten: op sparen, beleggen, verzekeren, pensioenen en lenen. Zij stelt tot doel het vertrouwen in de financiële markten te borgen. En dat de markten op een duidelijke en eerlijke manier werken. Daarom houden we toezicht op de financiële markten. De AFM houdt toezicht op het gedrag, dat de wet en de regels worden nageleefd.

Autoselectie

Het verschijnsel dat mensen de neiging hebben om risico`s waaruit zij geen of nauwelijks schade verwachten niet te verzekeren, terwijl zij voor risico`s waarbij ze inschatten dat de schadekans groot zal zijn wel een verzekering willen afsluiten (zie ook antiselectie).

Backservice

Backservice is de verhoging van pensioenaanspraken over achterliggende dienstjaren bij verhoging van de pensioengrondslag. Dit vindt uitsluitend plaats in eindloon pensioentoezeggingen.

Beheer(s)kosten

Kosten die de fondsbeheerders van beleggingsinstellingen periodiek in rekening brengen ter dekking van hun kosten van administratie, drukwerk en loon.

Beschikbare premieregeling

De beschikbare premieregeling is een pensioenregeling waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van de met de beschikbaar gestelde premie en de in totaal hierover behaalde beleggingsopbrengsten. Het aldus bereikte kapitaal wordt op de pensioendatum omgezet in een pensioenuitkering. Onder de Pensioenwet heten dergelijke regelingen premieovereenkomsten.

Beschikkingsmacht

Een van de voordelen van het opbouwen van pensioen in eigen beheer is dat de directeur-grootaandeelhouder steeds de beschikkingsmacht over de pensioengelden heeft. Dit is niet het geval als de pensioen worden verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij.

Bestuurdersaansprakelijkheid

De aansprakelijkheid van bestuurders voor handelingen die zij als bestuurder van een vennootschap hebben verricht. Zo wordt een bestuurder van een vennootschap, waarvan directeur-grootaandeelhouder/pensioengerechtigde die in het buitenland woont en zijn in eigen beheer opgebouwd pensioen afkoopt, beleent of verpand dan wel prijsgeeft, geconfronteerd met een strafheffing in de vennootschapsbelasting van 52% over de waarde in het economisch verkeer van de pensioenrechten, waarvoor hij tevens hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld.

Bijzonder partnerpensioen

Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd, krijgt de ex-partner recht op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd. Dit pensioen is premievrij. Partijen kunnen hierover afwijkende afspraken maken.

Binnenlandse belastingplichtige

Dit zijn mensen (natuurlijke personen) die in Nederland wonen. Zij moeten over hun hele inkomen in Nederland inkomstenbelasting betalen. Ook als deze inkomsten uit het buitenland komen. Via verdragen voorkomt de overheid dat deze mensen dubbel belasting betalen.

Bovenmatig pensioen

Een bovenmatig pensioen is een voorbeeld van een onzuiver pensioen. Wanneer de fiscale grenzen overschreden worden, is de pensioenregeling bovenmatig. Dit kan gebeuren wanneer het opbouwpercentage te hoog is, de franchise te laag of het totale pensioen meer dan 100% van het salaris gaat bedragen. Een pensioenregeling is onzuiver als deze niet voldoet aan de wettelijke eisen. Een pensioenregeling is of wordt onzuiver als deze wordt uitgevoerd door een niet erkende verzekeraar, wordt afgekocht of als onderpand dient, van pensioenrechten worden afgezien of als de opbouw de fiscale grenzen overschrijdt.

Brede Herwaardering

Omvangrijke herziening van de fiscale wet en regelgeving in de periode 1992 – 1995. Voor pensioenen betekende dit o.a., dat directiepensioenlichamen (eigen Pensioen BV’s) belastingplichtig werden voor de vennootschapsbelasting en dat pensioenen in eigen beheer op algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen gewaardeerd moesten worden. (zie ook directiepensioenlichamen, actuariële methode).

Buitenlandse belastingplichtige

Natuurlijke personen (mensen) die in het buitenland wonen, maar uit Nederland afkomstig inkomen (loon, pensioen) genieten. In welk land (woonland of bronland) en onder welke voorwaarden dit inkomen belast is, blijkt in de regel uit internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Pensioenen zijn in de regel in het woonland belast.

Carenzjaar

Carenzjaar ook wel carenztijd of carenzperiode genoemd, is de periode waarin bij aanvang van de verzekering geen, of slechts onder strikte voorwaarden, dekking wordt gegeven voor het risico van overlijden of arbeidsongeschiktheid. Als de verzekerde in die periode komt te overlijden of arbeidsongeschikt wordt volgt er dus geen uitkering.

Coming-backservice

Kosten die in de toekomst door loonstijgingen zullen optreden voorzover ze betrekking hebben op verstreken dienstjaren. Bijvoorbeeld toekomstige indexatie van opgebouwde pensioenen. Deze kosten zijn alleen aftrekbaar als ze worden betaald aan een verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds en voor zover de aanpassing niet hoger is dan (cumulatief) 4% per jaar.

Coming service

Het gedeelte van het totale pensioen dat nog in de toekomstige diensttijd moet worden opgebouwd.

Contante waarde

De waarde op dit moment van een toekomstige geldstroom, rekening houdend met een bepaalde rentevoet en actuariële grondslagen.

Contraverzekering

Wanneer de langstlevende pensioengerechtigde overlijdt, vervalt het pensioen normaal gesproken aan de BV of de verzekeringsmaatschappij. Met een contraverzekering kan dit worden voorkomen. Is het pensioen verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij, dan zorgt de contraverzekering ervoor dat bij overlijden van de langstlevende een uitkering aan de nabestaanden (vaak de kinderen) plaatsvindt. Bovendien kunnen successierechten worden ontlopen als zij de contraverzekering zelf sluiten en de premie voor hun rekening nemen. Tot de invoering van het nieuwe belastingstelsel in 2001 was de contraverzekering gesloten met de eigen BV erg populair. Nu is dat niet meer het geval, omdat de uitkering uit een verzekering gesloten bij de eigen BV zonder vrijstelling is belast in Box 1. Als het pensioen in eigen beheer wordt gehouden kan het wel aantrekkelijk zijn een verzekering bij een verzekeringsmaatschappij die de belastingclaim op de vrijgevallen pensioenverplichting in eigen beheer afdekt. In dat geval spreekt men ook wel van een bedrijfspolis of fiscale claimpolis) (zie bedrijfspolis, fiscale claimpolis).

Conversie

Na (echt)scheiding heeft de ex-partner de mogelijkheid zijn of haar recht op ouderdomspensioen en bijzonder partnerpensioen om te laten zetten in een eigen ouderdomspensioen.

Deeltijdpensioen

Deeltijdpensioen is een vorm van vervroegde pensionering, waarbij de werknemer gedeeltelijk blijft werken en gedeeltelijk met pensioen gaat. Bijvoorbeeld als de werknemer 3 in plaats van 5 dagen gaat werken en het pensioen voor 40% (2/5e) ingaat.

Deeltijdpercentage

zie parttimepercentage

Defined benefit

Andere (Engelse) benaming voor een salaris/diensttijd pensioen (eindloon, middelloon).

Defined Contribution

Andere (Engelse) benaming voor een beschikbare premieregeling.

Dekkingspolis

Als het pensioen in eigen beheer wordt opgebouwd kan de vennootschap een verzekering sluiten om het benodigde pensioenvermogen te vormen. De BV is verzekeringnemer en begunstigde voor de uitkering en de directeur-grootaandeelhouder is verzekerde. Op pensioendatum keert de verzekering het kapitaal ter financiering van de pensioenen uit aan de BV.

Demotie

Demotie is de overgang van een hogere naar een lagere functie, wat een verlaging met het salaris met zich mee brengt. Dit hoeft echter niet tot gevolg te hebben dat ook de pensioenopbouw moet worden verlaagd. Deze maatregel is bedoeld om werknemers op basis van hun kennis en ervaring, langer te kunnen laten doorwerken.

Dienstjarenbeginsel

Begrip dat wordt gebruikt ter onderscheiding van een pensioenregeling op basis van het levensjarenbeginsel. Een eindloonregeling is gebaseerd op het dienstjarenbeginsel. Het pensioen is afgeleid van het aantal dienstjaren gedurende de dienstbetrekking en de laatstgenoten pensioengrondslag. Bij het levensjarenbeginsel werd voor de pensioenopbouw over alle stijgingen van de pensioengrondslag na indiensttreding backservice verleend tot aan de 25-jarige leeftijd, ongeacht of men toen al in dienst was of niet (zie ook backservice).

Dienstjaren / diensttijd

Periode waarover pensioenopbouw mogelijk is. Het aantal dienstjaren is gerelateerd aan het parttimepercentage. Indien iemand 100% werkt, zal ieder gewerkt jaar als 1 dienstjaar tellen. Indien een werknemer voor 50% werkt, telt een gewerkt jaar als 0,5 dienstjaar.

Directeur-grootaandeelhouder
  1. persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
  2. indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of
  3. houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;
Directiepensioenlichaam

Andere benaming voor Pensioen-BV of Pensioen Stichting. Lichaam dat de pensioenregeling van de directeur-grootaandeelhouder uitvoert.

Dispensatie verplichte deelneming

In sommige gevallen is deelneming aan een pensioenregeling verplicht gesteld. Dit gebeurt uit hoofde van een verplichtstelling voor de hele bedrijfstak of een beroep waarin men werkzaam is. Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kan men dispensatie krijgen van deelname aan die verplichtgestelde regeling en een eigen regeling uitvoeren.

DNB

De Nederlandsche Bank, door de wet aangewezen als toezichthouder op de solvabiliteitspositie van alle pensioenuitvoerders.

Doelvermogen

Op de pensioendatum is een kapitaal nodig om te kunnen voldoen aan de verplichting om de jaarlijkse pensioenuitkeringen te betalen. Dit kapitaal noemen we het doelvermogen.

Drie-pijler system

Het systeem van verzorgings- en toekomstvoorzieningen in Nederland bestaat uit drie pijlers:

1e pijler:       sociale zekerheidsuitkeringen (o.a. AOW en ANW);

2e pijler:       aanvullende (werkgevers)pensioenen;

3e pijler:       (privé)lijfrente.

Eerste pijler

Het systeem van verzorgings- en toekomstvoorzieningen in Nederland bestaat uit drie pijlers. De 1e pijler betreft de sociale zekerheidsuitkeringen (o.a. AOW en ANW).

Eigen beheer (intern / extern)

Pensioenbouw in eigen beheer impliceert het pensioen niet wordt verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij, maar dat een (de eigen) BV als verzekeraar optreedt. Er is sprake van intern eigen beheer als het pensioen is ondergebracht bij de werk-BV. Men spreekt van extern eigen beheer als het pensioen is ondergebracht in een aparte Holding of een Pensioen-BV.

Eigen bijdrage

Deel van de kosten van de pensioenvoorziening dat de werknemer zelf betaalt. De eigen bijdrage wordt tussen werkgever(s) en werknemer(s) afgesproken. De hoogte van de eigen bijdrage is erg branche afhankelijk en van het totale arbeidsvoorwaardenpakket.

Eindloonregeling

De eindloonregeling is een pensioenregeling waarbij de hoogte van het ouderdomspensioen wordt berekend op grond van het laatstverdiende salaris (voor pensioendatum).

Evenredigdeelmethode

Methode van lastenberekening voor de pensioenopbouw. Elk jaar wordt een evenredig deel van het totaal op te bouwen pensioen ‘ingekocht’ door hiervoor een koopsom (contante waarde) te berekenen. Aangezien de periode waarin deze koopsom nog rente kan genereren naarmate de pensioenopbouw vordert steeds korter wordt, betekent dit dat stijgende koopsommen nodig zijn. Ook voor de affinanciering van de backservice bij een toename van de pensioengrondslag is de evenredigdeelmethode van belang. Als gevolg van een stijging van de pensioengrondslag bij een eindloonregeling neemt het totaal te behalen pensioen toe. De lasten van deze toename, voor zover die betrekking hebben op de reeds opgebouwde pensioenrechten (evenredig deel), mogen ten lasten van de winst worden gebracht.

Evenredige opbouw / financiering

De pensioenen moeten evenredig in de tijd worden opgebouwd. Dat wil zeggen dat jaarlijks een evenredig deel van het totaal te behalen pensioen wordt opgebouwd. De lasten die hiermee gemoeid zijn kunnen ten laste van de winst worden gebracht.

Ex-partner

Van de werknemer gescheiden partner.

Exposure

Bedrag waarover prijs/koersrisico wordt gelopen. Voor beleggingen kunnen deze risico’s gelegen zijn in onder meer valuta-, rente- en koersfluctuaties.

Fictief loon

Als wel loon uitbetaald wordt, maar minder dan het gebruikelijke loon, moet het verschil als loon in de administratie verwerkt worden en daarover loonheffingen berekenen. Dat verschil is het zogenoemde fictieve loon: u betaalt het niet werkelijk uit.

Fictieve afkoop

Als pensioenen worden afgekocht leidt dit tot fiscale sancties. Er zijn echter nog andere oneigenlijke handelingen, zoals het belenen, verpanden of verkopen van pensioenrechten, het prijsgeven van pensioenrechten, of het pensioen verzekeren bij een fiscaal niet toegelaten verzekeraar. In dat geval is sprake van fictieve afkoop en gelden dezelfde sancties. De waarde van de pensioenrechten is belast en er is tevens 20% revisierente verschuldigd over diezelfde waarde.

Fictieve dienstjaren

Het partnerpensioen bedraagt in de regel 70% van het ouderdomspensioen. Bij overlijden van de werknemer vóór de pensioendatum is het pensioen nog niet volledig opgebouwd en is dus ook nog geen sprake van een volledig opgebouwd partnerpensioen. In dat geval is het voor de bepaling van het partnerpensioen toegestaan om uit te gaan van het ouderdomspensioen dat op basis van het laatstgenoten salaris tot aan de pensioendatum zou zijn opgebouwd. De extra dienstjaren tot pensioendatum worden dan fictieve dienstjaren genoemd.

Final-pay-regeling

Zie Eindloonregeling.

Financieringsovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst

Een overeenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder met betrekking tot onder meer de financiering van de pensioenverplichtingen.

Fiscale eenheid

Als een vennootschap (de moedermaatschappij) de aandelen houdt van een (of meer) dochtermaatschappij(en), kan de moedermaatschappij een verzoek indienen om aangemerkt worden als een fiscale eenheid. Bij een fiscale eenheid worden de resultaten van de dochtermaatschappij toegerekend aan de moedermaatschappij. De dochtermaatschappij houdt niet op te bestaan (ook niet fiscaal), maar is niet meer zelfstandig belastingplichtig.

De verliezen van een maatschappij kunnen worden verrekend met de winsten van een andere maatschappij uit dezelfde groep.

Belangrijke voorwaarden voor het vormen van een fiscale eenheid zijn o.a. dat de moedermaatschappij ten minste 95% van de aandelen in de dochtermaatschappij moet bezitten. Verder moeten de moeder en de dochter:

  • dezelfde boekjaren hanteren;
  • dezelfde winstbepalingen hanteren;
  • feitelijk gevestigd zijn in Nederland.
Flexibele pensioendatum

De meeste pensioenregelingen bieden de mogelijkheid om zelf de gewenste pensioendatum te kiezen. De mogelijkheid het pensioen te vervroegen of uit te stellen moet wel in de pensioenbrief zijn opgenomen. De uiterste datum is 5 jaar na de AOW-gerechtigde leeftijd. Er is geen vroegste datum.

Franchise

Het bedrag dat van het pensioengevende bruto jaarloon wordt afgetrokken om de pensioengrondslag vast te stellen. Over dit bedrag wordt geen pensioen opgebouwd, omdat over dat deel al AOW zal worden ontvangen. Veelal is de franchise afgeleid van de AOW-uitkering. Fiscaal geldt een minimale franchise. De franchise dient minimaal zijn afgeleid van de AOW die een gehuwde zelfstandig ontvangt.

Future

Een termijncontract in effecten, goederen of vreemde valuta, dat gestandaardiseerd is voor de termijn, uitoefenprijs en het aantal onderliggende waarden.

Gebruikelijkloonregeling

Voor aanmerkelijk belanghouders (zie aanmerkelijk belang) is fictief vastgesteld dat hun loon tenminste € 45.000,-- (2017) bedraagt. Als aannemelijk is dat in de branche waarin de aanmerkelijk belanghouder werkzaam is, een lager loon gebruikelijk is, dan mag een lager loon in aanmerking worden genomen. Is het gebruikelijke loon echter hoger, dan wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer dan 30% afwijkt van hetgeen gebruikelijk is en niet lager dan het hoogste loon van de overige werknemers in de BV.

Geneeskundige / gezondsheidverklaring

Werknemerspensioenen moeten op grond van de Pensioenwet worden verzekerd bij een pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij. Op grond van de wet medische keuringen moeten deze pensioenuitvoerders de deelnemers aan een pensioenregeling accepteren en mogen geen medische vragen worden gesteld of medische keuringen plaatsvinden. Dit geldt niet voor het verzekeren van pensioen van de directeur-grootaandeelhouder. Een directeur-grootaandeelhouder die zijn pensioen wil verzekeren, zal door de verzekeraar om een geneeskundige – of gezondheidsverklaring kunnen worden gevraagd, alvorens de pensioenverzekering te accepteren.

Geregistreerde partner

Dit is de persoon die als partner geregistreerd staat bij de burgerlijke stand. Sinds 1 januari 1998 is het mogelijk je te laten registreren als partner. Geregistreerde partners hebben bij echtscheiding dezelfde pensioenrechten als gehuwden.

Gewezen deelnemer

Oud-deelnemer, slaper, post-actieve. Degene die werknemer is geweest en binnen de pensioenregeling pensioen heeft opgebouwd, maar uit dienst is getreden vóór ingang van het ouderdomspensioen. De gewezen deelnemer wordt ook wel oud-deelnemer of slaper genoemd.

Glijclausule

In de pensioenregeling wordt een bepaling opgenomen dat áls de regeling niet voldoet aan de fiscale regels, dat de regeling dan met terugwerkende kracht aangepast zal worden, zodat wel voldaan wordt aan de fiscale regels. Voor een pensioenregeling die in eigen beheer wordt gehouden, kan deze bepaling niet worden toegepast.

Hedgen

Het afdekken van [beleggings]risico’s.

Holding BV

Een Holding BV is een vennootschap die de aandelen houdt van de werk-maatschappij. De ondernemingsactiviteiten vinden plaats in de werk-BV. Een directeur-grootaandeelhouder die tenminste 10% van de aandelen in de werk-BV direct of indirect via de Holding BV houdt en in dienst van de werk-BV kan zijn pensioen in eigen beheer in de werk-BV opbouwen (men spreekt dan van intern eigen beheer) of in de Holding-BV opbouwen (men spreekt dan van extern eigen beheer).

Honderd procent norm

De hoogte van het ouderdomspensioen is fiscaal begrensd tot 100% van het laatstgenoten loon, waarbij rekening gehouden moet worden met de ingebouwde AOW. In bepaalde gevallen mag deze 100%-norm worden overschreden, zoals bij uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen, bij indexatie, bij variatie van de pensioenuitkeringen binnen een bandbreedte van 100 : 75, of als sprake is van een zogenaamd VPL-excedent (zie VPL-excedent).

Hoofdregel (loonbelasting)

In de loonbelasting geldt de hoofdregel dat al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten tot het loon behoort. Hiertoe behoren ook aanspraken om na verloop van tijd of onder bepaalde voorwaarden een of meer uitkeringen te ontvangen. Op grond van deze hoofdregel zou de waarde van de opgebouwde pensioenrechten tot het loon behoren en belast zijn. De zogenaamde “omkeerregel” voorkomt dit (zie ook omkeerregel).

Inbouw BPF-pensioen / verzekerd kapitaal

Als een directeur-grootaandeelhouder zijn pensioen in eigen beheer opbouwt en tevens een deel van zijn pensioen extern verzekert of onder een in de branche of voor zijn beroep verplichtgestelde pensioenregeling valt, moet voor de opbouw van het pensioen in eigen beheer rekening gehouden worden met deze extern verzekerde pensioenen. Deze pensioenen of verzekerde kapitalen moeten dan worden ‘ingebouwd’, hetgeen inhoudt dat ze in mindering gebracht moeten worden op het totaal te bereiken pensioen. Hetgeen hierna overblijft mag in eigen beheer worden opgebouwd.

Indexatie

Indexatie is het jaarlijks aanpassen van het pensioen of de aanspraak op pensioen met een bepaald indexatiepercentage. De bepaling van dit percentage kan op verschillende wijzen geschieden. Een indexatie van de aanspraak op pensioen (dus tot de ingangsdatum) wordt ook wel vóórindexatie genoemd. De indexatie van de ingegane pensioenuitkering wordt ook wel ná-indexatie genoemd (zie ook vóórindexatie en ná-indexatie).

Inhaal van pensioen

Inhaal van pensioen ziet op het fiscaal optimaliseren van de pensioenregeling bij de huidige werkgever. Als de opgebouwde pensioenaanspraken onder het fiscale maximum liggen als gevolg van het feit dat de pensioenregeling niet fiscaal optimaal is (een lager opbouwpercentage en / of een hogere franchise) kan dit verschil worden ingehaald.

Inhoudingsplicht / inhoudingsplichtige

Als pensioenen worden uitgekeerd, is de uitkerende instantie verplicht om op het bruto bedrag van de pensioenuitkering de loonheffing (belasting en premies volksverzekeringen) in te houden. De uitkerende instantie, waaronder ook eigen beheer lichamen, wordt in dit kader de inhoudingsplichtige genoemd.

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

Regeling voor Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Deze wet is van toepassing bij volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid.

Inkoop van pensioen

Inkoop van pensioen ziet op het compenseren van bij vorige werkgevers – te weinig - opgebouwd pensioen. Als het totaal van de bij vorige werkgevers opgebouwde pensioenrechten onder het fiscale maximum ligt dat had kunnen worden opgebouwd als die diensttijd bij de huidige werkgever zouden zijn doorgebracht is inkoop van pensioen mogelijk. Inkoop betreft derhalve de werkelijke diensttijd die bij (een) vorige werkgever(s) is doorgebracht, verminderd met de bij die werkgever opgebouwde pensioenrechten. NB De spelregels hiervoor zijn complex en afhankelijk van de specifieke situatie.

Internationale waardeoverdracht

Waardeoverdracht van pensioenrechten aan een in het buitenland gevestigde toegelaten verzekeraar.

Invaliditeitspensioen

Andere benaming voor arbeidsongeschiktheidspensioen (zie arbeidsongeschiktheidspensioen).

IVA

zie Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.

Jaarwinst

De in een kalenderjaar behaalde winst. Fiscaal gezien wordt deze winst bepaald volgens Goed Koopmansgebruik en een bestendige gedragslijn. `Goed koopmansgebruik` is een fiscale term die gebruikt wordt om de belastbare winst van een onderneming te bepalen. De baten en lasten worden zo goed mogelijk toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben. Voor de jaarwinstbepaling in samenhang met pensioenen is vooral het vraagstuk van de lasten voor indexaties van belang. Indexatielasten (maximaal 4%) kunnen uitsluitend ten laste van de winst gebracht worden als hiervoor wordt betaald aan een verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds, dus niet in eigen beheer. In eigen beheer kunnen de indexatielasten pas bij ingang van het pensioen en voor zover ze uitbetaald worden ten laste van de winst worden gebracht.

Kinderen

Kinderen, pleegkinderen en stiefkinderen van een werknemer. Onder bepaalde voorwaarden kunnen deze kinderen in aanmerking komen voor een wezenpensioen. Dit wordt in de pensioenovereenkomst vastgelegd.

Leeftijdscorrecties

Berekeningen van koopsommen en premies voor pensioenverzekeringen of de bepaling van het doelvermogen of waardering van opgebouwde pensioenrechten vinden plaats op basis van actuariële grondslagen. Er wordt dan gerekend met overlevings- en sterftekansen en met een bepaalde rekenrente. De overlevings- en sterftekansen worden ontleend aan zogenaamde overlevingstafels. Deze tafels zijn gebaseerd op ervaringscijfers betreffende de levensverwachting van personen. Zodra deze tafels gepubliceerd worden zijn ze echter niet meer volledig actueel, vandaar dat voor de berekeningen gebruik wordt gemaakt van leeftijdscorrecties. Mensen worden ‘fictief’ ouder of jonger gemaakt dan ze werkelijk zijn om de feitelijke overlevings- en sterftekansen beter te kunnen benaderen.

Levenskans

De kans dat een verzekerde op een bepaalde datum nog in leven is. Men spreekt ook wel van overlevingskans.

Lijfrente

Lijfente is op zich ook een vorm van pensioen. Echter, pensioen bevindt zich in de werkgever-werknemer situatie, een lijfrente bedingt iemand privé. Lijfrentepremies betaald aan een verzekeraar zijn binnen de fiscale mogelijkheden ook aftrekbaar, de uitkering is dan te zijner tijd belast. Zie ook omkeerregel.

Loonindexcijfer

Factor waarmee de lonen in het algemeen worden aangepast aan de inflatie.

Loon in natura

Loon dat niet in geld wordt genoten. Voorbeelden zijn onder andere: auto van de zaak, fiets van de zaak, maaltijden, bedrijfsfitness, ambts- of dienstwoning. Over loonbestanddelen in natura kan pensioen worden opgebouwd, echter niet in eigen beheer. Over de auto van de zaak kan in zijn geheel geen pensioen worden opgebouwd.

Medische keuring

Een medische keuring voor een collectieve pensioenregeling is op grond van de wet verboden. DGA's mogen wel gekeurd.

Middelloonregeling

De middelloonregeling is een pensioenregeling waarbij de hoogte van het ouderdomspensioen wordt berekend op grond van het gemiddelde salaris.

Nabestaandenpensioen

Partner- en/of wezenpensioen. Pensioen voor de nabestaanden, nadat de werknemer is overleden. Het wezenpensioen mag maximaal tot 30-jarige leeftijd duren, het partnerpensioen duurt maximaal tot het (eigen) overlijden van de partner.

Na-indexatie

Als een pensioen ná ingang wordt aangepast aan loon- of prijsstijgingen (indexatie) spreekt men van een na-indexatie.

Nominaal pensioen

Een pensioen dat na ingang gelijk blijft en niet op enige manier wordt geïndexeerd of verhoogd.

Omkeerregel

Een regeling in de loonbelasting die er voor zorgt dat pensioenaanspraken niet tot het loon behoren en/of de premies voor pensioen betaald aftrekbaar zijn en waardoor de pensioenuitkeringen te zijner tijd belast worden.

Oneigenlijke handeling

Oneigenlijke handelingen zijn handelingen die fiscaal gezien niet zijn toegestaan. Voor pensioenen zijn oneigenlijke handelingen o.a. het belenen, verpanden of verkopen van pensioenrechten, het prijsgeven van pensioenrechten, of het pensioen verzekeren bij een fiscaal niet toegelaten verzekeraar. In dat geval is de waarde van de pensioenrechten belast en er is tevens 20% revisierente verschuldigd over diezelfde waarde.

Onzuiver(e) pensioen(regeling)

Ook wel bovenmatige pensioenregeling. Een pensioenregeling is onzuiver als deze niet voldoet aan de wettelijke eisen. Een pensioenregeling is of wordt onzuiver als deze wordt uitgevoerd door een niet erkende verzekeraar, wordt afgekocht of als onderpand dient, van pensioenrechten worden afgezien of als de opbouw de fiscale grenzen overschrijdt.

Opbouwpercentage

Het percentage van de pensioengrondslag waarmee per deelnemings-/of dienstjaar de op te bouwen pensioenaanspraak wordt vastgesteld.

Open-indexatie

Indexatie van pensioen waarbij de indexatie (inflatiecorrectie) vooraf niet vaststaat, maar afhankelijk is van een bepaald loon- of prijsindexcijfer.

Oud-deelnemer

zie Gewezen deelnemer.

Ouderdomspensioen

De geldelijke (maandelijkse) uitkering die men vanaf de pensioendatum ontvangt, zolang men leeft, uit hoofde van de pensioenregelingen waaraan men deelgenomen heeft.

Overdrachtswaarde

De ten behoeve van waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten. Voor de overdrachtswaarde van pensioen in eigen beheer wordt hiervoor ook wel de waarde in het economisch verkeer gebruikt.

Overlevingsrente

Verzekeringsvorm voor een partnerpensioen, waarbij de uitkeringen zijn gegarandeerd zijn.

Overlevingstafel

Op basis van overlevingstafel kunnen de levens- en sterftekansen van mannen en vrouwen afhankelijk van de bereikte leeftijd worden vastgesteld. De overlevingstafels worden onder andere gebruikt voor de bepaling van het doelvermogen en de pensioenverplichting in eigen beheer en door verzekeraars en pensioenfondsen voor het vaststellen van voorziening pensioenverplichtingen [VPV] en de pensioenpremies.

Overrendement

Deel van het behaalde rendement dat uitgaat boven het verwachte beleggingsrendement.

Partner

De echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner van de werknemer. Hieronder vallen ook partners waarmee wordt samengewoond. Afhankelijk van de voorwaarden wordt een partner pas als zodanig erkent als de partner b.v. langer dan zes maanden samenwoont met een deelnemer en/of een samenlevingscontract hebben afgesloten bij de notaris.

Partnerpensioen

Pensioen dat de partner na overlijden van de werknemer levenslang ontvangt. Partners komen alleen in aanmerking voor dit pensioen als zij vóór het overlijden de status van partner volgens de pensioenregeling hadden.

Parttime percentage

Percentage dat een werknemer werkt bij een parttimedienstverband. Werkt u 3 van de 5 dagen in de week, dan bedraagt uw parttime percentage 60%.

Pensioendatum

Moment waarop de werknemer met pensioen gaat.

Pensioendefinitie

De pensioendefinitie is te vinden in artikel 18 van de wet op de loonbelasting. In de pensioendefinitie wordt aangegeven wat onder een pensioenregeling wordt verstaan en welke voorwaarden en eisen aan een pensioenregeling worden gesteld. Als aan deze eisen is voldaan is de zogenaamde omkeerregel van toepassing. De pensioenaanspraak behoort dan niet tot het loon en/of de premies zijn aftrekbaar en de pensioenuitkeringen zijn te zijner tijd belast.

Pensioengevend salaris

De delen van het salaris die meetellen bij de pensioenberekening. In geval van een eindloonregeling mogen geen variabele loonbestanddelen bij de pensioenopbouw worden meegenomen. De werkgever is vrij om te bepalen over welke delen van het salaris pensioen wordt opgebouwd. De auto van de zaak mag nooit worden meegenomen bij de pensioenopbouw.

Pensioenleeftijd

De leeftijd waarop op grond van de pensioenregeling het pensioen moet ingaan. Zie ook Pensioenrichtleeftijd.

Pensioenlichaam

Algemene aanduiding voor directiepensioenlichaam of Pensioen-BV.

Pensioenovereenkomst

Hetgeen tussen de werkgever en een werknemer is overeengekomen over de pensioenopbouw.

Pensioenrichtdatum

Zie ook Pensioendatum. De datum waarop het ouderdomspensioen ingaat conform de pensioenovereenkomst. Afwijken van de pensioendatum is mogelijk indien de pensioenovereenkomst dit toestaat.

Pensioenshoppen

Indien het pensioen is verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij komt op de pensioendatum een kapitaal tot uitkering. Op dat moment is men is niet verplicht om het kapitaal aan te wenden voor pensioenuitkeringen bij de verzekeraar waar het kapitaal is opgebouwd.

Pensioenuitvoerder

Een verzekeraar, premie pensioen instelling of pensioenfonds. Een BV mag onder voorwaarden ook aangewezen worden als pensioenuitvoerder. Deze organisaties zijn wettelijk aangewezen als mogelijke uitvoerders van een pensioentoezegging.

Pensioenverplichting

Andere benaming voor pensioenreserve in eigen beheer. Feitelijk is de pensioenreserve geen echte (vrije) reserve, maar juist een verplichting voor de BV om te zijner tijd de pensioen uit te keren.

Pensioenwet

De wet waarin de civieljuridische bepalingen omtrent een pensioenregeling zijn vastgelegd. Deze wet is niet van toepassing op de directeur-grootaandeelhouder, tenzij deze heeft gekozen per 2007 voor het wél van toepassing zijn van de Pensioenwet.

Performance

De performance van het belegd vermogen is het totale directe en indirecte rendement van de beleggingen uitgaande van marktwaarde.

Post-actieve

Oud-deelnemer, slaper, gewezen deelnemer.

Premiecompensatie

Als het ouderdomspensioen vóór de AOW-gerechtigde leeftijd ingaat, wordt nog geen AOW-uitkering ontvangen, terwijl de bij de pensioenopbouw wel AOW rekening is gehouden met die AOW-uitkering. (zie AOW-inbouw). Met behulp van een overbruggingspensioen kan dit gemis aan AOW worden gecompenseerd. Aangezien vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd geen AOW-premies meer worden geheven is het netto inkomen over het ouderdomspensioen inclusief de AOW-uitkering hoger dan voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Om ook het verschil in AOW-premies voor en vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd te kunnen compenseren, is het toegestaan in het overbruggingspensioen een premiecompensatie op te nemen.

Premievrije aanspraak

Pensioenaanspraken van ex-werknemers van wie het actieve deelnemerschap aan de pensioenregeling is beëindigd en waarvoor geen premies meer behoeven te worden afgedragen.

Prepensioen

Een tijdelijke uitkering die uitgekeerd wordt voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd, tot het moment dat het ouderdomspensioen uitgekeerd gaat worden. Een dergelijke regeling is vanaf 1 januari 2006 niet meer fiscaal toegestaan.

Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten

Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). De WGA is onderdeel van de WIA en bedoeld voor werknemers die deels arbeidsgeschikt worden verklaard met een loonverlies tussen de 35 en 80%. Ook werknemers die volledig arbeidsongeschikt zijn (loonverlies van meer dan 80%) maar die waarschijnlijk (gedeeltelijk) zullen herstellen, vallen onder de WGA.

Rekenrente

Rente op basis waarvan het doelvermogen en de waardering van de opgebouwde pensioenen in eigen beheer plaatsvindt. Fiscaal moet deze rekenrente tenminste 4% bedragen.

De te hanteren disconteringsvoet bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen ofwel actuariële koopsom.

Renterisico

Het renterisico is het risico dat verband houdt met een verandering van de rente. Zowel de beleggingen als de verplichtingen en in mindere mate de overige activa en passiva zijn gevoelig voor fluctuaties in de marktrente.

Rentestandskorting

De premies van een pensioenverzekering werden door de verzekeraar veelal vastgesteld op een rekenrente van 3%. Als de verzekeraar meer rendement maakt dan deze 3%, kan een deel van dit overrendement worden teruggegeven. Bij rentestandkorting wordt het verschil tussen de rente op een pakket staatsleningen (u-rendement) en de rekenrente van 3% gedeeltelijk teruggegeven in de vorm van een korting op de (toekomstige) premie.

Restbegunstiging

Begunstigden voor pensioen zijn in principe de werknemer, de partner en de kinderen van de werknemer. De werkgever mag als vierde begunstigde opgenomen worden. In sommige gevallen mogen ook de erfgenamen als vierde begunstigde worden opgenomen, dit wordt de restbegunstiging genoemd.

Revisierente

Een boete ter hoogte van (maximaal) 20% over de waarde in het economisch verkeer van de pensioenrechten, die wordt opgelegd als sprake is van oneigenlijke handelingen, zoals afkoop, belening, verpanding van het pensioen.

Risicopremie

De premie die betaald wordt voor een verzekering waarin geen opbouw plaatsvindt. Met andere woorden er staat geen spaarpot tegenover. Als het risico zich niet voordoet, dan verdampt de betaalde premie. Het partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen worden vaak op basis van risicopremie verzekerd.

Salaris-/diensttijdregeling

Dit is een pensioenregeling waarbij de pensioenopbouw bepaald wordt door het aantal deelnemers-/dienstjaren, de hoogte van het salaris en het opbouwpercentage. Voorbeelden zijn eindloon- en middelloonregelingen.

Slaper

Oud-deelnemer, post-actieve, gewezen deelnemer.

Zie ook Gewezen deelnemer.

Spaarpremie

Elke verzekeringspremie kent een spaarpremie en een risicopremie. De spaarpremie dient om het gewenste vermogen bij elkaar te sparen.

Sterftekans

De kans dat de verzekerde komt te overlijden en de verzekeraar een nabestaandenpensioen moet uitkeren.

Sterftewinst

Als een verzekerde voor de ingangsdatum van zijn pensioen komt te overlijden, hoeft de verzekeraar geen ouderdomspensioen uit te keren. De waarde van de opgebouwde rechten vervalt dan aan de verzekeraar. Dit noemt men sterftewinst.

Streefregeling

Een pensioenregeling waarin beoogd wordt een eindloon- of middelloonpensioen te realiseren, maar waarbij pensioenuitkeringen op zich zelf niet worden verzekerd. Ter dekking van de pensioenuitkeringen wordt een kapitaalverzekering met pensioenclausule gesloten, waarop een kapitaal wordt verzekerd voldoende wordt geacht op de pensioenen te kunnen aankopen bij een verzekeringsmaatschappij naar keuze. Aangezien het verzekeringstarief bij ingang van het pensioen niet bekend is, is het onzeker of het pensioenresultaat gelijk is aan een eindloonpensioen. Men spreekt daarom ook wel van een streefregeling.

Stress test

Een test hoe de financiële positie van een uitvoerder zich zal ontwikkelen onder omstandigheden die [aanmerkelijk] ongunstiger zijn dan de bij de uitgangspunten van een studie veronderstelde omstandigheden.

Tantième

Deel van de winst dat aan de bestuurders van vennootschappen wordt uitgekeerd. Over het tantième kan pensioen worden opgebouwd in een middelloonregeling en in een beschikbare premieregeling. In een eindloonregeling kan uitsluitend pensioen over het tantième worden opgebouwd, als dit structureel onderdeel uit maakt van de beloning en vast en gegarandeerd is.

Technische voorziening

Een voorziening die nodig is om aan de reeds bestaande pensioenverplichtingen aan de verzekerde werknemers te voldoen.

Tijdelijk ouderdomspensioen

Het TOP wordt ook wel het overbruggingspensioen genoemd. Het betreft het pensioen dat ingaat vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, ter dekking van de nog niet ingegane AOW-uitkering.

Toeslagen

Verhoging van de (ingegane) pensioenen.

TOP

zie Tijdelijk ouderdomspensioen

Tweede pijler

Het systeem van verzorgings- en toekomstvoorzieningen in Nederland bestaat uit drie pijlers. De 2e pijler betreft de aanvullende pensioenen in aanvulling op de AOW en ANW.

Uitvoeringsovereenkomst

Nieuwe naam voor de financieringsovereenkomst. Deze regelt en beschrijft de verhouding tussen de uitvoerder en de werkgever.

Uniform Pensioenoverzicht (UPO)

De werknemer krijgt elk jaar een pensioenoverzicht omdat deze deelneemt in een pensioenregeling via de werkgever. Dit overzicht geeft inzicht in deuitkering bij pensionering en arbeidsongeschiktheid, maar ook in de uitkering die de partner of kinderen krijgen als de gerechtigde overlijdt. Alle pensioenfondsen en verzekeraars in Nederland moeten vanaf 1 januari 2008 hetzelfde overzicht gebruiken. Dit is het zogenaamde Uniform PensioenOverzicht (UPO), ontworpen om de pensioenoverzichten onderling te vergelijken en de pensioenen bij elkaar te kunnen optellen.

Unit Linked

Verzekeringsvorm waarbij niet een kapitaal wordt verzekerd, maar waarbij de spaarpremie wordt gebruikt om beleggingseenheden aan te kopen naar keuze. De uitkomst op einddatum van de verzekering is onzeker, omdat vooraf niet bekend is welk rendement behaald zal worden. Het beleggingsrisico ligt bij degene die de verzekering sluit, dit in tegenstelling tot een traditionele kapitaalverzekering, waarbij de uitkering gegarandeerd is.

Universal life

Verzekeringstechniek waarbij de premie (inzichtelijk) wordt gesplitst in een de volgende componenten:

  • spaarpremie
  • risicopremie voor het overlijdensrisico
  • risicopremie voor arbeidsongeschiktheidrisico’s
  • kostenopslag

Maandelijks kan worden vastgesteld welk deel van de premie aan welke element besteed moet worden. Het Universal Life-principe wordt bij beleggingsverzekeringen toegepast.

U-rendement

Het Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS) berekent medio elke maand het U-rendement. Het U-rendement is gebaseerd op verschillende selecties van de effectieve rendementen op de Nederlandse Staatsobligaties. Het U-rendement wordt gebruikt voor de waardering van pensioenen in eigen beheer en voor het bepalen van overdrachtswaarden. Verzekeringsmaatschappijen gebruiken het U-rendement onder andere als maatstaf om de rendementen op beleggingen te bepalen.

Vaste indexatie

Een pensioen kan na ingang worden aangepast aan de inflatie. Is deze aanpassing een vast percentage cumulatief per jaar dan spreekt men van een pensioen met vaste indexatie. Fiscaal kunnen de lasten die samenhangen met deze indexatie onder voorwaarden ten laste van de winst worden gebracht, voorzover deze indexatie niet hoger is dan 4% cumulatief per jaar.

Vastrentende waarden

Beleggingen in obligaties en leningen op schuldbekentenis.

Verdiencapaciteit

Het vermogen van een werknemer om te werken, zoals dit gemeten wordt door het UWV bij de bepaling van een arbeidsongeschiktheids uitkering.

Vereist eigen vermogen

De solvabiliteitsbuffer die de pensioenuitvoerder moet aanhouden in verband met de vereiste zekerheid dat de onvoorwaardelijke pensioenen ook daadwerkelijk worden uitgekeerd.

Verevening

Verdeling van het tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap opgebouwde pensioen in verband met (echt)scheiding. Dit betreft het ouderdomspensioen en het vroegpensioen. Het nabestaandenpensioen gaat wettelijke volledig naar de ex-partner.

Vereveningsgerechtigde

De ex-partner van de werknemer die in aanmerking komt voor een gedeelte van het ouderdomspensioen als gevolg van de scheiding.

Vereveningsplichtige

De werknemer die bij scheiding zijn opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken moet verdelen met de ex-partner.

Verticale knip

Als in het kader van de invoering van de wet VPL (zie VPL-excedent) wordt gekozen om de opgebouwde aanspraken met een pensioenleeftijd vóór de 65-jarige leeftijd te laten staan en deze niet om te zetten in pensioenrechten ingaande op 65 jaar, ontstaat een verticale knip. Nadien kan desgewenst de eindloonregeling met een pensioenleeftijd op 65 jaar worden voortgezet of worden overgestapt naar een middelloonregeling met een hoger opbouwpercentage per dienstjaar. Deze laatste optie is vooral interessant als geen grote salariswijzigingen meer zullen plaatsvinden.

Volatiliteit

Maatstaf voor de afwijking naar boven of beneden van een berekende prijs- dan wel koersreeks ten opzichte van het gemiddelde.

Vóórindexatie

Bij middelloonregelingen of bij opgebouwde premievrije pensioenaanspraken na het einde van de dienstbetrekking, maar voordat het pensioen is ingegaan, is het mogelijk deze aanspraken tot de pensioendatum aan te passen aan een loon- of prijsindexcijfer teneinde het opgebouwde pensioen te beschermen tegen inflatie. Een dergelijke aanpassing van de opgebouwde pensioenrechten wordt voorindexatie genoemd.

Vooroverlijdensrisico

Het risico dat de directeur-grootaandeelhouder komt te overlijden vóór de pensioendatum en vervolgens een partnerpensioen moet worden uitgekeerd. De BV mag hiervoor geen voorziening vormen. In de regel wordt dit risico daarom geheel of gedeeltelijk verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij.

Voorperiode

De periode waarin nog sprake is van een BV in oprichting. De BV is nog niet rechtens tot stand gekomen. In die situatie wordt nog geen loon genoten en er kan derhalve in die periode geen pensioen worden opgebouwd.

Voorwaardelijk ouderdomspensioen

Als sprake is van een echtscheiding is in beginsel de wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing. Op grond van deze wet verkrijgt de partner van de pensioengerechtigde een voorwaardelijk recht op 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen van degene die het pensioen heeft opgebouwd. In deze context betekent ‘voorwaardelijk’ dat beide partners op het moment dat het ouderdomspensioen ingaat in leven moeten zijn. Het staat partijen vrij om andere afspraken over de verdeling van pensioenrechten te maken, mits ze dit schriftelijk hebben vastgelegd in een echtscheidingsconvenant of bij huwelijkse voorwaarden.

Voorziening verzekeringsverplichting

Ook wel wiskundige reserve genoemd. Het bedrag dat op enig moment aanwezig moet zijn om, tezamen met de in de toekomst nog te ontvangen premies, het verzekerde pensioen in de toekomst te kunnen financieren.

VPL-excedent

Op 1 januari 2005 kwam de wet VPL (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling) tot stand. Op grond van deze wet werd de pensioenleeftijd op 65 jaar gesteld en was het vormen van een overbruggingspensioen of een prepensioen niet meer mogelijk. Per 1 januari 2006 moesten alle pensioenregeling aan deze wet zijn aangepast. Alle opgebouwde pensioenrechten met een pensioenleeftijd gelegen vóór de 65-jarige leeftijd, inclusief het ovebruggings- of prepensioen, konden worden omgezet in pensioenrechten ingaande op leeftijd 65 jaar. Het omzetten van de opgebouwde rechten betekent uitstel van pensioen. Hierdoor worden de opgebouwde rechten hoger. Enerzijds doordat het opgebouwde kapitaal nog enkele jaren rente genereert en anderzijds doordat de uitkeringsperiode korter wordt. Deze verhoging wordt het VPL-excedent genoemd. Door het VPL-excedent kan het pensioen boven de 100%-norm uitkomen. Dit heeft echter geen fiscale gevolgen.

Vroegpensioen

Inkomen dat de werknemer onder bepaalde voorwaarden ontvangt vanaf de pensioendatum tot de 65-jarige of AOW-gerechtigde leeftijd.

Pensioeninkomen dat de werknemer onder bepaalde voorwaarden ontvangt in de periode vanaf de 60ste tot het 65ste jaar uit hoofde van een pensioenregeling met een ouderdomspensioen en een overbruggingspensioen of een prepensioen.

Waarde in het economisch verkeer

Bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen naar de waarde in het economisch verkeer. Dit is de waarde die bezittingen worden geacht te hebben voor iemand die, economisch gezien, in een soortgelijke positie verkeert als de belastingplichtige. Voor pensioenen kan de waarde in het economisch verkeer worden vastgesteld aan de hand van een koopsom op basis van de tarieven die levensverzekeringsmaatschappijen voor dergelijke pensioenverzekeringen plegen te hanteren.

Waardeoverdracht

Het overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioen van de ene pensioenuitvoerder naar de andere.

Waardevast pensioen

Een pensioen dat wordt aangepast aan de prijsstijgingen. Met andere woorden: de koopkracht van de pensioenuitkeringen blijft gelijk. De stijging van het prijsindexcijfer is het uitgangspunt van de aanpassing. Het prijsindexcijfer wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend.

Weduwe- /weduwnaarspensioen

Andere benaming voor partnerpensioen als het gehuwden of geregistreerde partners betreft.

Welvaartsvast pensioen

Een pensioen dat wordt aangepast aan de loonstijgingen. Met andere woorden: het pensioeninkomen houdt gelijke tred met de loonontwikkeling. De stijging van het loonindexcijfer is het uitgangspunt van de aanpassing. Het loonindexcijfer wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend.

Werk-BV

De BV waarin de ondernemingsactiviteiten worden ontplooid (zie ook werk-maatschappij).

Werklandbeginsel

Op grond van het werklandbeginsel worden in het algemeen de inkomsten die in een bepaalde land worden verdiend ook in dat land belast, ongeacht of men daar woont of niet. Hetzelfde geldt voor de verzekeringsplicht voor de sociale verzekeringen, zoals de volksverzekeringen (AOW en ANW) of de werknemersverzekeringen (WW en WIA).

Wet op het financieel toezicht

In de Wet op het financieel toezicht (Wft), die sinds 1 januari 2007 van kracht is, zijn nagenoeg alle regels en voorschriften voor de financiële markten en het toezicht daarop samengebracht. Doel van de Wft is de wetgeving voor de financiële markten doelgericht, marktgericht en inzichtelijk te maken. Een pensioenadviseur is bij zijn pensioenadvies volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht de DGA te wijzen op de financiële gevolgen voor de BV.

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

De wet waarin is vastgelegd hoe het ouderdomspensioen bij scheiding verdeeld dient te worden indien geen afwijkende afspraken worden gemaakt.

Wet VPL

De wet waarmee de fiscale mogelijkheden van VUT, prepensioen, overbruggingspensioen en een ouderdomspensioen voor de 65-jarige leeftijd zijn afgeschaft. Tevens is met deze wet de levensloopregeling geïntroduceerd. De wet is in werking getreden per 1 januari 2005 met een overgangstermijn tot 1 januari 2006.

Wet Werk en inkomen naar Arbeidsvermogen

Deze wet WIA vult het inkomen aan op basis van het aantal uren dat de deelnemer bij arbeidsongeschiktheid nog wél kan werken.

Wezenpensioen

De uitkering die na het overlijden van de deelnemer wordt uitgekeerd aan de kinderen van de deelnemer. Mag tot uiterlijk de 30-jarige leeftijd van de kinderen worden uitgekeerd.

WGA

zie Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.

WGA-aanvullingsverzekering

Aanvulling op de WGA tot maximaal de WIA-grens. Deze verzekeringen komen steeds minder voor.

WIA

zie Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIA-excedentpensioen

Pensioen voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers met een inkomen boven het maximum dagloon (ongeveer € 51.000,-). Zij ontvangen over het inkomen boven het maximum dagloon 70%.

Wiskundige reserve

Zie voorziening verzekeringsverplichting

Woonlandbeginsel

Indien men in het buitenland woont en pensioenuitkeringen ontvangt rijst de vraag in welk land deze pensioenuitkeringen belast zijn. Op grond van internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, is in de regel het woonland van de pensioengerechtigde als heffingsbevoegde staat aangewezen.

Wet fiscale behandeling van pensioenen

De wet waarin een uitgebreid fiscaal kader is geschept voor pensioenregelingen. Inwerking getreden op 1 juni 1999 met een overgangstermijn tot 1 juni 2004.

Wet op de medische keuringen

De wet waarin onder meer is vastgelegd dat voor pensioenregelingen tussen werkgever en werknemer geen medische keuring mag plaatsvinden. De wet is in werking getreden per 1 januari 1998.

Zakelijke waarden

Beleggingen in aandelen en onroerend goed.

Zetelverplaatsing

Verplaatsing van de vestigingsplaats van een BV naar het buitenland. Als in die BV pensioen in eigen beheer is opgebouwd, is het van belang om na te gaan of de BV na de zetelverplaatsing nog als toegelaten verzekeraar kwalificeert. Sinds 1 januari 2010 is het directeur-grootaandeelhouders onder bepaalde voorwaarden toegestaan hun pensioen in eigen beheer in een in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte gevestigd eigen beheer lichaam op te bouwen.

Vragen of opmerkingen? Neem gerust contact met ons op en we helpen u graag verder! Klik hier.

Terug omhoog